Jaargang nr. 18 2004
Land- en tuinbouw en industrie
Natuurlijk was Limmen nog een echt agrarisch dorp. Je kon de bloemen, de planten
en de weilanden overal zien en ruiken. Het grootste deel van de bevolking leefde van
wat moeder aarde opbracht.
Dat wisselde nogal eens. Soms lees je dat de prijzen slecht waren en dat als oorzaak
wordt genoemd dat ons dorp geen markt heeft. Maar de opbrengst was in die tijd
zeker bijzonder afhankelijk van het weer. Er zijn jaren dat wordt gemeld "oogst en
prijzen zeer redelijk" Maar op de vraag naar specificatie van gewassen en prijzen,
wordt geantwoord dat specificatie niet kan worden gegeven omdat de gewassen te
veel verdeeld zijn over kleine percelen. Gemiddelde prijzen waren niet te geven
omdat bier geen markt was.
Wat landbouw en veeteelt betrof gaf men aan: "algemene toestand minder
gunstig"Voor de tuinbouw: "was gunstig"
Er waren géén veeziekten, met uitzondering van ziekte onder de schapen.
De veestapel: Veulens en werkpaarden: 86; dekstieren: 13;
melkkoeien: 589; kalveren en pinken: 163: schapen: 375; geiten en bokken: 60;
varkens 120. Pluimvee:"niets bjzondersïhoning en was: "van geen betekenis"
De bloembollenteelt: hiervan werd gezegd dat die zeer lonend was en snel
uitbreidde. Steeds meer grasland werd gescheurd voor bollenteelt.
Industrie: In 1890 stond er in Limmen een fabriek van "Verduurzaamde
levensmiddelen"Voor de mensen in het dorp was het een 'Inmaakfabriek" De
eigenaar heette Swart Co. Er werkte 4 mannen, 17 jongens en 14 meisjes. De
kinderen waren tussen 12 en 16 jaar oud en dat was in die dagen toe- gestaan.
(Kinderwetje Van Houten uit 1874). De fabriek dreef op stoom met een vermogen
van twee pk.
Als je meerdere jaren vergelijkt dan blijkt dat het personeelsbestand nogal
schommelde. In 1897 zijn er 2 mannen, 7 vrouwen
9