Jaargang nr. 17 2003 leren". Maar moeder zei: "Daar hebben wij geen geld voor. We krijgen 3 cent voor een kanmelk" (de oude term voor ca. één liter). Dat waren de prijzen van toen. "Dat geeft niet", zei pastoor, "er zijn nog wel andere middelen, maar die meid kan goed leren en dat moet doorgaan". Hij wist vermoedelijk al dat ze kloosterplannen had, dat had ze vast wel verteld. Dus was pastoor zeer genegen haar te helpen. Haar zus zat vaak maar een beetje te prutsen, zodat moeder wel eens zei, "heb je dat broekje of dat rokje nu nog niet af, wat doe je daar toch?" Waarop het antwoord dan was dat ze niet kon naaien en nu alles weer moest uithalen. Haar grote zus werd als voorbeeld gesteld, maar daar was ze niet van onder de indruk: die hield van naaien, zij niet. Bij tijden was het zo ongeveer ruzie. Later kwam pastoor Peeperkorn nog een keer langs. Hij wond zich zo op dat hij met z'n stok een klap op tafel gaf; de mooie kopjes stonden te rinkelen. Hij donderde: "Die meid gaat leren". Waarop moeder zei "Is het de onze of de jouwe; daar hebben wij toch nog wat over te vertellen?". "Ze wil graag leren en ze kan goed leren, dus die meid gaat leren", zei pastoor. Hoe het allemaal in het werk gegaan is wist Bregt niet, maar twee jaar later zat haar zus wel in Amsterdam. Ze vond de wereld toch wel bar onrechtvaardig en zei later nog wel eens: "Zij zat maar te prutsen en kreeg haar zin; maar ik deed m'n best op naaischool, ik wou ook leren en mocht niet". Toen zei moeder "Nee kind, jij bent de oudste, het is nou eenmaal zo. We zijn hier met z'n tienen". Alle handen die mee konden werken moesten dat doen. 38 Rein, Willem en Jan Swart, in hun doordeweekse goed.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 2003 | | pagina 39