Jaargang nr. 17 2003
De vraag of mensen uit ons goede dorp iets met de slavenhandel te
maken zou hebben gehad, is niet eenvoudig te beantwoorden.
Vast staat dat in ieder geval één Ambachtsheer van Limmen te maken had
met de "West-Indische Compagnie". Dat was Frangois de Mey. Hij was
bewindvoerder van die Compagnie, en had eveneens aandelen in een
plantage in Suriname. Dat alles was in 1762. De slavernij bloeide toen nog
volop en zou het nog honderd jaar volhouden.
Maar welke rol hij eventueel zou hebben gespeeld in dat treurige bedrijf is
niet bekend. Als bewindvoerder van de Compagnie en mede eigenaar van
een plantage in Suriname, zou hij invloed hebben kunnen uitoefenen.
Maar in die dagen was het zo gewoon om slaven te houden, zodat
betwijfeld mag worden of de Heer De Mey zich daar druk om gemaakt zal
hebben.
Zo rond 1845 voer een andere Limmer als stuurman op de wereldzeeën.
Dat was Thijs Dekker, de zoon van Pieter Dekker en Jansje Barendse. Het
zou mogelijk zijn dat Thijs slaven heeft vervoerd, maar dan heeft hij er in
Limmen in ieder geval nooit iets over verteld. Laten we derhalve maar
aannemen dat er geen Limmers hebben deelgenomen aan die
afschuwelijke slavenhandel.
P.A. van der Steen
33