Jaargang nr. 16 2002
Maar nee, deze keer kon de heilige uitstraling me toch niet redden. Jan
keek streng naar me en gelastte meteen: "Kom jij eens hier Pietje! Wat
heb jij zondag middag uitgehaald?" "Ik...?" veinsde ik, "Niks denk!"
Maar dat zat me niet glad, want wat ik niet wist, was dat een kleinere
jongen ons had zien gaan op het trapje. Nog voor wij onze wandaad
hadden gepleegd stond onze identiteit al op het netvlies van dat rotjoch
gegrift.
Even later kwam Niek de Groot (van de kruidenier) binnen. Tot mijn
verbazing moest die Niek de beschuldiging aanhoren medeplichtig te zijn
aan het door mij gepleegde misdrijf. Maar die Niek was niet eens
aanwezig geweest die zondagmiddag. De goede jongen was volmaakt
onschuldig, maar wat hij ook beweerde, Jan geloofde hem niet en wij
kregen allebei een schorsing van een paar weken.
Ik zat met het dilemma: als ik de waarheid zou zeggen was Niek de Groot
gerehabiliteerd en Niek Groot beschuldigd. Dat zou gerechtigheid zijn.
Maar ik vond dat ik Niek Groot niet mocht verraden. Niek de Groot werd
boos op Jan en vond (zeer terecht) dat hij onschuldig veroordeeld was en
liep kwaad weg. Ik probeerde nog met Nieks onschuld mee te liften, zo
van: "Zie je wel, dat jochie zwamt maar wat: wij hebben het niet gedaan,
dat hoor je toch! Niek was er niet eens". Maar Heraut Admiraal kende zijn
pappenheimers en hield voet bij stuk.
De schuldige Niek heeft er kostelijk om gelachen. Hij is helaas niet meer
in leven.
De onschuldige Niek gelukkig nog wel. Als hij het zich nog herinnert, zal
hij er nu ook om kunnen lachen. Dat weet ik zeker, want hij heeft een
goed ontwikkeld gevoel voor humor.
Hij zal ongetwijfeld kunnen begrijpen dat een jongetje dat moet kiezen
tussen verraad en jokken, voor het laatste zal kiezen.
P.A. van der Steen.
50