Jaargang nr. 16 2002
Komen en gaan
Het was in het jaar 1869 toen Jacob de Koning, om hem moverende
redenen, vond dat hij wel lang genoeg armenvoogd was geweest. Dat
betekende een vacature voor een man die zich zelf sociaalvoelend moest
vinden en die tevens iemand wilde zijn die aanzien in het dorp genieten
zou. Want zo was het wel; de armenvader was voor de mensen die van
hem afhankelijk waren een autoriteit en voor de andere dorpsgenoten een
man die weldoende rond ging en dus aanzien genoot.
De kas van de Algemene Armen werd door de gemeenteraad
gecontroleerd, de begroting en de rekening stonden onder goedkeuring
van de raad. Nu hadden zich wel een paar kandidaten gemeld voor het
baantje, maar er moest er één worden benoemd. Kees Breetveld, die ook
al raadslid was geweest, kreeg de eer en hij mocht Jacob de Koning
opvolgen. Kees was streng en het is twijfelachtig of hij inderdaad het
aanzien genoot dat hij had verwacht. Maar daarover later.
In datzelfde jaar kwam er nog een belangrijke vacature bij. De gemeente
ontvanger, Arie Noë, vroeg ontslag uit zijn functie. Voor zijn post was vrij
veel belangstelling. Voor velen was het waarschijnlijk toch een heerlijk
gevoel om met klinkende munt om te gaan. Veel geld onder de hand te
hebben: het ontvangen en weer uitgeven. Dat alles zal een van de
drijfveren zijn geweest, want om het hoge loon hoefde je het niet te doen.
Bedenk dat in die tijd het echte geld nog over de toonbank ging; giraal
betalen bestond nog niet. De ontvanger van nu ziet geen enkele cent. Die
moet het doen met bank afschriften.
De kandidaten stonden in de rij; maar er werd wel aan nominatie gedacht.
Door schade en schande wijs geworden had de wetgever zich ingedekt
tegen fraude want het kwam weleens voor dat in het verleden sommige
ontvangers de bekoring niet konden weerstaan en zolang wat van die
kostbare munten "leenden", natuurlijk om ze weer terug te bezorgen als
ze weer wat beter bij kas kwamen. Helaas bleef dat nogal eens uit en dan
was de gemeente de dupe.
28