Jaargang nr. 16 2002
Het patentrecht was een jaarlijks te betalen bedrag aan belasting dat
iemand moest betalen om een nering te mogen drijven. Vóór de wijziging
van de grondwet telde deze belastingsoort niet mee voor de census.
Dat was dus wel als een verbetering bedoeld maar de bedragen die de
kleine zelfstandigen moesten betalen bleven meestal toch onder de
census. Dat gold veelal eveneens voor de grondbelasting. Ook daarmee
konden de kleine agrarische bedrijven geen stemrecht verwerven.
Maar zelfs om die kleine verbeteringen er door te kunnen krijgen had
Thorbecke al genoeg strijd moeten leveren met de conservatieve
kamerleden.
Het was vooral de Antirevolutionaire voorman Groen van Prinsterer die
een felle oppositie voerde tegen het verlagen van de census in de nieuwe
kieswet. Dat zou, zo meende Groen, tot gevolg hebben dat allerlei
ongeschikte kiezers aan de verkiezingen konden gaan deelnemen. Het
was de deur open zetten voor democratie, en dat had onafwendbaar de
verloedering van het vaderland tot gevolg, zo meenden Groen van
Prinsteren en zijn companen. Het resultaat zou een politieke
machtsovername van het plebs en despotisme kunnen zijn. Maar de
meerderheid van de kamer was vóór en zo kwam de wijziging niet in
gevaar. Thorbecke had ook gesleuteld aan het kiesdistrictenstelsel en
daarbij had hij de districten aanzienlijk verkleind, zodat er bijna nog eens
zoveel bijgekomen waren. Hij had er ook door gekregen dat na twee jaar
de helft van de kamerleden moest aftreden.
Het censuskiesrecht zou het tot 1887 uithouden. In dat jaar werd de
kieswet wederom vernieuwd en daarin werd de term: "Kenmerken van
geschiktheid en welstand" gebruikt. In de kieswet van 1896 werd dat
begrip nader uitgewerkt. Zo was men kiesgerechtigd als men voldeed aan
de normen als belasting betaler, maar ook als men over een eigen woning
of ander bewijs van welstand beschikte.
Het kiesrecht was uitsluitend voorbehouden aan mannen, ouder dan 23
jaar die aan de gestelde welstandscriteria voldeden.
17