Jaargang nr 15 2001 Ouderdom en ongemak Als iemand zo oud en/of gebrekkig was geworden dat hij of zij niet meer zelfstandig kon wonen, en geen familie had waar hij of zij opgenomen kon worden, moest er voor een oplossing worden gezorgd. Soms had zo iemand nog wel een huisje en/of een stukje grond dat verkocht kon worden. In dat geval kon de hulpzoekende worden opgenomen bij iemand die daarvoor ruimte had en bereid was om de persoon op te nemen. De betalingen konden dan immers worden voldaan uit de opbrengst van de verkochte eigendommen. Helaas kwam het voor dat mensen de pech hadden langer te leven dan de geldelijke opbrengst uit het onroerend goed kon toelaten. Als dan het geld op was maar het leven nog niet was beëindigd, moest er een beroep worden gedaan op de gemeente. Het kostgeld voor zo iemand kostte de armenkas al gauw zo'n 2,50 per week en dat was een zware belasting. Omdat het Rijk zijn zaakjes allesbehalve goed voor elkaar had, kreeg Limmen nog eens een extra last te dragen. Het Rijk stationeerde zo hier en daar ambtenaren van de belastingdienst. De gemeenten waren daarmee dan ook verantwoordelijk voor het wel en wee van deze mensen. Dat belastingambtenaren niet bepaald de meest populaire medeburgers waren is bijzonder jammer. Immers: belasting ambtenaren zijn zeer nuttige mensen niet waar? Maar hoe dan ook, als je er als gemeente door het Rijk mee wordt opgescheept is het wat anders. Want wat gebeurde er: Een van de commiezen, de heer Penders, was in 1831 gestorven en liet een vrouw en zes kinderen achter. Het feit is erg, maar daar kwam nog bij dat bij zijn sterven de verbinding met zijn Rijksfunctie radicaal was verbroken. Het gezin stond daarmee brodeloos op straat. Voor het levensonderhoud van dat gezin moest de gemeentelijke armenkas opdraaien. Er speelde in die dagen nog een raar geval van een belastingambtenaar. Ook die man was aan Limmen toegewezen maar woonde met zijn gezin in Uitgeest. Dat was 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 2001 | | pagina 9