1
door de sneeuw eindelijk thuis waren, moesten ze bonnen sorteren en opplakken.
De kleinhandel kon n.l. alleen tegen inlevering van die bonnen weer nieuwe voorraad
verkrijgen bij de grossiers.
Omdat er door de overheid steeds minder op de bonnen verkrijgbaar werd gesteld,
begonnen de mensen te sjoemelen met bonnen.
Dat had tot gevolg dat de kleinhandel inteerde op z'n bonnenvoorraad en de schappen
steeds leger raakten.
Toen de oorlog op zijn einde liep waren de meeste winkels dan ook nagenoeg leeg. Alleen
de zwartehandel en mensen die op een eigen tuintje voedsel verbouwden, hadden nog
voorraad.
De melkhandelaren konden niet veel meer dan hun klanten per dag een klein scheutje
melk bezorgen.
Een moordaanslag
De familie Koper had in de oorlog onderdak verleend aan een jongeman uit Alkaar. Frans,
zo heette de jongen, was opgeroepen voor de tewerkstelling in Duitsland, maar was niet
gegaan en moest dus onderduiken.
Nu woonde in een van de huizen in de "Amsterdamsebuurt" een man die op het
arbeidsbureau in Alkmaar werkte. Men was altijd een beetje huiverig voor zoiemand, je
weet maar nooit of hij wel te vertrouwen is, was de gedachte in die oorlogsjaren.
Hij wist overigens dat Frans bij Koper was ondergedoken en ook kende hij andere
onderduikers in Limmen zonder dat hij ze had verraden. Wel verdacht men hem van
sympathie voor de Duitsers en dan hield iedereen zo'n man op een afstand.
Op een kwade dag deed de man iets heel doms. Hij had een volkstuintje naast een tuinder
en toen de zoon van die tuinder aan het ploegen was zei hij tot die jongen:" Je moet mijn
tuintje ook even mee ploegen". Die toon stond de aangesprokene niet aan en hij
antwoordde:" Ik moet helemaal niks, je kan barste, ik ploeg niks voor jou".
Maar daar was het niet mee uit. De volkstuinder begon te dreigen en misbruikte daarvoor
zijn macht: "Als jij niet als de bliksem zorgt
12