Jaargang nr. 13 1999
Mathijs Weldjk was burgemeester van Limmen, tot hij in 1840 werd opgevolgd door
Pieter Vennik. De assessoren (wethouders) waren Maarten van Twuyver en Michel
Noort en de overige raadsleden: Klaas Pott; Jan Admiraal en Dirk Wagenmaker.
In die dagen verdiende een burgemeester per jaar: 200,- de secretaris 175,- de
wethouder 25,- en de raadsleden kregen presentiegeld (mogelijk een gulden per
vergadering).
Een dienaar van politie en een nachtwacht verdienden ieder 150,-; zoals gezegd
waren dit jaarsalarissen.
Het was overduidelijk een periode van armoede in ons vaderlandje en voor een deel
kan het te wijten zijn aan de conservatieve levenshouding van de Nederlander in die
dagen: het ontbreken van ondernemingsgeest.
Ongetwijfeld gaat echter ook de koning niet vrijuit. Hij had de staatskas onder
handbereik en als soeverein vorst kon hij daarin graaien naar hartelust om zijn kostbare
oorlog te betalen. Ook dat moet een belangrijke oorzaak van de heersende misère zijn
geweest.
HET TIENDRECHT.
Op Dampegheest begon men zo nu en dan al het een en ander te lozen. Mogelijk om
wat geld om handen te krijgen.
Een van die zaken was "het Tiendrecht" en het is misschien wel nuttig om even in het
kort te vertellen wat die term inhield, immers onze generatie heeft daar nooit mee te
maken gehad.
Welnu, dan moeten we even een eindje terug in de geschiedenis: In 1568 bereidde de
voortvarende Alva een nieuw belastingstelsel voor. In 1569 kwam hij met z'n voorstel in
de vergadering van de Staten Generaal in Brussel.
Zijn plan omvatte het volgende: "Een honderdste penning": is 1% heffing ineens op
roerende en onroerende eigendommen.
Bovendien 20% bij elke verkoop van onroerend goed en 10% "Tiend" bij elke verkoop
van roerend goed. Beide door verkoper te voldoen.
11