Jaargang nr. 11 1997 Ik wil mij hier beperken tot de beschrijving van de veentjes rond Limmen, waarbij ik uit het genoemde geschrift wil citeren. Bijzondere veentjes rond Limmen Met Um^n/errrj werd destijds door Excursie op Munnikenhorn, 1950 Meyer beschreven in 3 delen a: het Rode r bosbesveentje, b: het veentje ten noorden daarvan en c: het Parnassiaveentje. Het eerste vertoonde toen een begroeiing met pjpestrootje in het oostelijk deel, met twee soorten riet- (of brede-) orchissen, melkeppe, grote ratelaar, zeegroene muur, rode ogentroost, gevleugeld hertshooi, dotter bloem, kleverig walstroo, moeraswalstroo en pjptorkruid. Veel van deze soorten kwamen in de toen nog brakke Zaanse venen niet voor. Langs sloten stond moerasmelkdistel en in een drassiger deel ook pjptorkruid, kleine watereppe, pinksterbloem, rode ogentroost en watermunt. In de noordwesthoek bestond de moslaag uit veenmossen met daarin ook levermossen, grijze wilg en kruipwilg. Meyer vond daar ook de door mij ter plaatse bij een eerder bezoek gevonden rode bosbes, liefst een paar honderd vierkante meter. Deze soort kwam in de veengebieden van N. Holl. boven het IJ vrijwel nergens voor. Men vindt hem vooral op plaatsen waar het riet zijn beste tijd gehad heeft, op de overgang naar rietgraslanden. Vergouw vond op die plaats later ook nog addertong, een typisch varentje. 26

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1997 | | pagina 27