Jaargang nr. 10 1996
Maar terwijl hij dat deed zag hij wel zeer vreemde dingen gebeuren die hij,
na enig beraad met de notaris, toch maar aan het papier liet
toevertrouwen.
Want toen hij dus naar de wagen van Cornelis liep zag hij vanuit zijn
ooghoeken dat Albert Root "eerst sjn broek so 't sgeen aft streek om sjn
gevoegh te doen. Dat hij kort daarna weder opstond, sjn broek opdede,
(en) met een bloot mes in de hant kwam loopen naer Cornelis Kuijs,
seggende tegen hem, Godt doodt mij - ik sal U aant mes rijgen. Hetwelc
den voornoemde Cornelis W. Kuijs agter sjn waagen ontweek."
Inmiddels was ook de andere getuige, Jacob Woutersz Keijzer die ten
zuiden van de schulpvaart woonde, gearriveerd. Die stond net in het
achterhuis toen hij het zag gebeuren. "Mi'en God, daar isme wat aant
croken", had hij uitgeroepen. Degenen die Jacob kenden wisten wel wat
hij bedoelde. De notaris vroeg echter om uitleg. "Nou, daar is me wat aant
knakken" zei Jacob. En hij was daarop aanstonds "toegelopen om de
chese op te helpen. En nadat hij deselve geholpen hadden, heeft hij
gesien, dat Albert Root hem selve soo noemende, de broeck affstreek om
sjn gevoegh te doen, soo 't verging, en dat hij Albert Root nadat hij sjn
broek wederom opgedaan hadde, sijn mes trok, en met het blote mes in
de hant naar Cornelis W. Kuijs toeliep, seggende omtrnet dese woorden in
substantie: Godt doot mij, hebt gij nog wat te seggen, ick sal je aant mes
rijgen. Willende hem daarna nogh eenige slagen met de hant toebrengen,
dewelcke door den voornoemde Kuijs met sijn helleboogh wierden
afgeweert."
Kees Drujven
RUZIE BIJ HET SLUISJE VAN AKERSLOOT
Het was maandag tegen de avond van de 21e oktober 1726, dat er enige
oproer ontstond bij het sluisje van Akersloot. De hoofdrollen in het
opstootje waren voor de Limmers Mies Cornelisz Cleeft en Jacob
Sjmensz Veel. Getuigen in het schouwspel waren de ook uit Limmen
afkomstige Pieter Pietersz Harck, oud 38 jaar en Corne-
70