Jaargang nr. 10 1996
In het proces verbaal staat dat bij absentie van de Schout, Willem de Bie
zijn plaats inneemt.
Het is zondagmiddag 25 maart 1821 als Joseph Revers, oud 27 jaar, van
beroep schoenmaker, geboren te Ramsdorf in Westfalen thans wonende
te Alkmaar, zich bij De Bie vervoegd om aangifte te doen. Wat is er
gebeurd: Joseph heeft een pak slaag gehad en daar was hij ontevreden
over, zodoende.
Het voorval had zich als volgt ontwikkeld: Revers en een jongen
uit Beverwijk genaamd Venlo, zaten in het café gezellig een biertje
en een borreltje te drinken.
Op zeker moment besloten zij om de financiële consequentie van
dit alles, te laten bij de man die bij het uitsteken zou verliezen; met
andere woorden er werd om geknobbeld.
Aldus geschiedde en Joseph verloor en betaalde het gelag. Niks aan
de hand zou je zeggen, dat was toch afgesproken.
Maar dan springt Venlo op en begint de Alkmaarder af te tuigen met
de woorden: "En nu is het uw beurt om te betalen."
Dan komt Jacob Zonderzorg, de cafébaas en zijn zoon er aan te pas
en samen werken zij de onfortuinlijke Revers de straat op.
De Beverwijker vindt dat kennelijk nog niet genoeg en volgt zijn
slachtoffer op straat om hem nogmaals te slaan en uit te schelden.
Joseph Revers verklaarde dat hij had betaald, en dat maakt het
verhaal zo bizar. Wat moet je als overheid hier mee aan, is er iets
gebeurd wat hij heeft verzwegen? Geloof maar niet dat er met zo'n
verhaal meer gebeurde dan braaf noteren.
Patentrecht had natuurlijk ook voordelen. In 1820 wilde de Schout zich
juist op weg begeven. Buiten gekomen zag hij twee jongens met manden
lopen. Hij ging naar ze toe en controleerde wat zij in die manden
vervoerden. Het bleken 2 jongens uit Uitgeest te zijn die hier in Limmen
met brood gingen venten. Gevraagd naar hun patentrecht, bleek dat al
niet in orde, maar toen hij vroeg welke prijs zij voor het brood zouden
vragen kreeg hij ten antwoord dat het dertig cents of zes stuivers was voor
een brood van 4 pond. In Limmen was de zetting op dat moment twintig
cents
67