Jaargang nr. 10 1996 'Hoge Naarde'. Het perceel onder die naam ligt links, vlak voor de 'hoge brug' van de Koog. Dit stuk land was in het begin van de 11' eeuw (1636) in het bezit van het 'Heilige Geesthuis' van Haarlem. Het perceel is tweemaal opgetekend geworden. Op het ene handschrift staat 'die hoge naerde', op het andere 'Den Hogen Aerdt' De tekst 'die hoge naerde' staat krap over de smalste zijde geschreven. Ik vermoed dat de letter 'n' wegens plaatsruimte verschoven is naar de tweede alinea, en daardoor de zin later anders is gelezen. De oorspronkelijke naam moet zijn 'die hogen aerde'. De naam 'naerde' zelf heeft als betekenis 'nauw, eng' en ook wel noorden. 'De hoge engte' of 'de hoge noorden' zijn mijn inziens niet van toepassing. Een naam die nu niet meer bestaat omdat de structuur van het stuk land veranderd is, is de 'Lantlosemade' (1214). Het was middeleeuws bezit van de Egmondse abdij. Lantlosemade betekent nl. 'weide zonder land', dat is: 'moerassig land, dat haast meer water dan land is'. Aanslibbing enz. heeft in de loop der eeuwen veel water en moeras doen verdwijnen. Een naam duidt de situatie aan die er toen was. Een hoog of laag, hoek of punt, nat of droog, wei of hooiland. Ook werd wel de afmeting van het stuk land als naam gevoerd en soms simpelweg de naam van de eigenaar of van een instelling gebruikt. De oorspronkelijke situatie kan later veranderd zijn maar de naam is soms blijven hangen. Dat is interessant voor o.a. de naamkunde en de archeologie. Limmen had in de 13e eeuw al de structuur zoals die er nog moet hebben uitgezien in de vorige eeuw (De Cock, 1965). Al in de middeleeuwen was het oorspronkelijke veenland rond de strandwal ontgonnen en verkaveld. Grote eigenaars werden o.a. de abdij van Egmond en de kerk van Utrecht. Van die laatste kwam de grond in handen van de graaf van Holland. Tijdens de reformatie (eind 16e eeuw) werden de goederen van de abdij, waaronder de landen in Limmen, ingepikt door de stad Alkmaar. 51

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1996 | | pagina 52