Jaargang nr. 10 1996
Het onderhoud
Het onderhoud van de Schulpvaart vormde vaak een kwestie. Wie
moest bv. de kosten van uitdieping betalen? De bevaarders of de
eigenaars?
Een reglement van 5 mei 1828: "Op het varen door de sluis te
Akersloot en het te bepalen vaarwater
Art. 1 ..èèn ieder de door de sluis te Akersloot met een schuit
vaart., door het vaarwater van., (o.a.) Startingervaart, Slikkerdie..
Zal verplicht zijn te betalen voor de kosten van uitdiepen.. De som
is bepaalt als volgt:
- voor een roeischuit of jol 10 cent
praam of vlet 15 cent
overdekt vaartuig van 30 tot 40 voeten 40 cent
van 40 tot 50 50 cent
van 50 tot 60 60 cent
- voor eene praam of vlet welke van buiten de sluis tot aan het
Dusseldorperstet zal varen, om daar te lossen of te laden, moet betaald
worde 30 cent.
- Deze betaling geschied aan de Sluiswachter onder Akersloot.
- Van deze betaling zijn vrij alle schuiten of schepen, welke met schulpen
van het schulpstet te Castricum beladen zijn en ledig derwaarts zullen
keren.
- Maar wanneer zij bij de terugkeer of bij de uitreis geladen zijn met
andere voorwerpen, dan schulpen, zijn zij aan de betaling onderworpen.
- Dit reglement zal bij den Sluiswachter, zigtbaar en voorhanden moeten
blijven, ten einde zich een ieder daarna gedragen."
De eigenaars van de schilpvaart moesten het uitdiepen van die vaart zelf
bekostigen. Alkmaar betaalde daaraan in 1744 f 1 28,- en een eeuw later
f 50,- tot f 15,-. Zij probeerden zich echter meer en meer daaraan te
onttrekken. Omdat de jaarlijkse inkomsten van de verpachting terugliepen
wilde zij zelfs wel van het bezit van de halve vaart af. In 1874 werd
Castricum benaderd met het verzoek om de vaart over te nemen voor f
1500,-. Die wilde niet en ook de Groot Limmer polder in 1911 wilde hem
niet hebben. Wel
10