Jaargang nr. 9 1995
viel, voelden ook de Portugezen en Spanjaarden geen warme vriendschap
voor de Hollanders. Geen wonder, want ook toen gold: "Hoe méér varkens,
hoe dunner de spoeling".
De reders en handelaren van het Iberische schiereiland hadden nu juist zo'n
goed stekkie gevestigd in Azië, na hun grote successen die zij al eerder in het
Amerikaanse werelddeel hadden behaald. Eigenlijk waren zj heer en meester
op de verre continenten en daar hadden zij geen pottenkijkers bij nodig.
Hun gunstige ligging direct aan de Atlantische Oceaan had ze natuurljk een
grote voorsprong verschaft op de Hollanders, die eerst na heel veel
moeizaam manoeuvreren het ruime sop konden bereiken.
Want stel je maar eens voor hoe dat ging. De dwarsgetuigde schepen
konden niet dicht aan de wind varen en dus was via de Zeeuwse wateren de
Noordzee op en door het Nauw van Calais naar de Oceaan zeilen een
hachelijke onderneming. Het werd wel gedaan door de "Kamer" Middelburg,
maar alleen in bepaalde jaargetijden, zoals in het voorjaar, wanneer de wind
vrij vast in het Noord-oosten zit. Maar dat zoiets nogal eens verkeerd afliep
weten wij aan de scheepswrakken bij de Engelse kust. Veelal ging men van
Amsterdam uit het IJ op en dan via de Zuiderzee naar Texel. Op de rede van
Texel nam men water aan boord en wachtte tot de wind gunstig was. Dan
gingen de zeilen op en voer men in Noord-westelijke richting, om Schotland
heen, tussen de Orkneys en de Shetland-eilanden door.
Ze moesten ruim genoeg de Oceaan op om de bocht van Guinee in Afrika
veilig te kunnen passeren, daarna ging men op Kaap de Goede Hoop af waar
'ververst' werd. De reis werd daarna in Oostelijke richting voortgezet tot
nabij de Australische kust de lengte van de Straat van Soenda was bereikt.
Dan verlegde men de koers Noord op weg naar Batavia. Zo'n reisje duurde
doorgaans 8 a 9 maanden.
Om met gebruikmaking van deze schepen en weinig instrumenten naar de
andere kant van de wereld te varen, vereiste gedegen vakmanschap. Geen
wonder dat zeelui al jong moesten beginnen
6