Jaargang nr 8 1994
Het ging om de belegering van Schoonhoven dat door de Hoekse partij
van Jacoba van Beieren ingenomen was. Haar tegenstrever van de
Kabeljauwse partij, Philips de Goede, eiste in april 1426 gravers en
bovendien een viervoudige heervaart.
De Kennemers die ook aanwezig waren wilden wel vechten maar
weigerden "als sy sculdich waren te doen, te delven ende te qraven." en
zij waren ook niet van plan de loonkosten van de gehuurde
schanswerkers te betalen. Zij vreesden echter dat hun dwarsheid
gevolgen zou hebben en zochten steun bij Jacoba die hen prompt een
handvest schonk waarin o.a. stond dat zij van haar niet hoefden te spitten.
Door een Kabeljauwse edelman werd bevolen het geld van de onwillige
dorpsbewoners te vorderen. De Kennemerdorpen, w.o. "Heyloe,
Oesdoem, Lymmen, Backum, Akersloot, Uitgeest en Kastricum" pikten dat
niet. Hun bewoners trokken op naar Haarlem om die te belegeren, maar
de opstand werd bloedig neergeslagen door de Bourgondische troepen
van hertog Philips de Goede. De boeren werden gevonnist. Zij mochten
voortaan niet meer "dragen, hebben, noch binnen horen husen houden
enige wapene, harnas, off weere: dats te weeten; zweerden, dagghen,
bijlen, hamers, pieken, staven, noch bussen", met uitzondering van
"slechte broit messen sonder punte."
Ook verloren de deelnemers hun privileges en moesten binnen zes
maanden een forse boete betalen. Deze bracht de graaf 1 50.000 kronen
f 180.000,-) in 't laatje.
Akersloot moest betalen 8000 kronen f 9600,-)
Limmen 3500 f 4200,-)
Uitgeest 8000 f 9600,-)
Bovendien werd o.a. Kennemerland verplicht voortaan jaarlijks een
haardstedegeld (een belasting op de huizen) te betalen "dat tot eenre
ewigher gedenckenisse aan het neerslaan van de Kennemer op stand.
Voor elke "hairtstede dair men vier (vuur) ende licht inne hout" moest ieder
jaar vier groten (10 cent) op Nieuwjaarsdag in de "prochiekerke" aan de
rentmeester of "sinen gewairden Clerk of Bode" betaald worden.
12