Maar er kwam gelukkig wel een einde aan de oorlog in onze voormalige
kolonie. Op 27 december 1949, werd gelijktijdig in Batavia (Jakarta) en
Amsterdam, de soevereiniteit overgedragen aan de jonge Republiek der
Verenigde Staten van Indonesia. Dat betekende dat Nederland zijn
troepen uit dat land moest terugtrekken. De jongens mochten naar huis.
De repatriërings schepen gingen van die datum af varen en na een paar
maanden waren de militairen weer in het vaderland terug, verwelkomd
door familie en vrienden. De vreugde om de behouden thuiskomst werd
uitgedrukt met erepoorten en vlaggen en al spoedig pakten de meeste ex-
soldaten de draad weer op in de 'burger maatschappij'.
Werk vinden was niet moeilijk; in ons land in opbouw was gebrek aan
arbeidskrachten en zij die zonder nare gevolgen uit de oorlog waren
gekomen konden snel aan de slag. Een aantal jongens kwam ziek terug.
Tegen allerlei tropische ziekten zijn westerlingen meestal niet bestand en
ziekten als tyfus, malaria en vele soorten darminfecties kwamen
veelvuldig voor. In ons koele, gezonde klimaat konden zij gelukkig weer
snel herstellen.
Van de Limmer soldaten zijn er drie gewond geraakt: Thomas Min, Jaap
Metzelaar en Chris de Leeuw. De eerste twee heb ik de vraag gesteld of
zij bereid waren hun verhaal aan mij te vertellen. Ik ben hen dankbaar dat
zij daartoe bereid waren; in de verhalen van die twee jongens, met
verschillende ervaringen, zullen vele anderen zich herkennen.
Thomas en Jaap kregen in 1992 het "Gewonden-Draag insigne" uitgereikt.
Thomas in Heiloo, door burgemeester Schoof; Jaap in Limmen, door
burgemeester Huisman. Het lijkt merkwaardig, ruim veertig jaar na dato,
maar daar is toch een plausibele verklaring voor. Op een vraag van mij
hoe zij die Indië-tijd in hun verdere leven hebben verwerkt, kreeg ik
verrassend genoeg hetzelfde antwoord. Onafhankelijk van elkaar zeiden
ze daar nooit tijd voor gehad te hebben. Na thuiskomst in Nederland
gingen ze aan hun toekomst werken. Er moest brood op de plank komen
en er werd een gezin gesticht; die dingen eisten alle aandacht op.
JAARGANG NR. 7 1993
40