DE LEENMANNEN
De leenadel bezat het dienstleen. Deze godshuismannen waren de
ridders van de abt. Zij beschermden de abdij en haar rechten met hand en
tand. In ruil kregen ze het genot van een leengoed van de abdij die door
een leenbrief werd bevestigd. Het recht van de leenman was het leen te
bezwaren met hypotheek, pand, losrente, vruchtgebruik enz. Het kon
gebeuren dat een leenman het geleende opdroeg aan zijn heer onder
conditie dat die er een bepaalde gegadigde opnieuw mee beleende.
De heer van Egmond was de voornaamste leenman van de abdij, die rond
1200 niet alleen landgoederen maar ook de advocatuur van het klooster
en de heerlijke rechten te Egmond (bijna) geheel in leen had.
De 14de eeuw kende 69 leenmannen van de abdij waaronder van
Egmond, van Teylingen, van Raephurst, van Heemskerk en van Haarlem.
Deze laatste was op 18 nov. 1261 beleend met de abdijgoederen te
Limmen.
"Lubbertus, abt, en convent van Egmond, oorkonden, dat zij na gemeen
overleg al het land in de parochie Limben en van Lymben tot
Outhburghelane (Oesdom) in de parochie van Heyligheloe..., aan Simon,
'dictus de Harlem', ridder, in erf pacht gegeven hebben tegen een
jaarlijkse huur van 50 ponden Hollandse penningen, 120 ganzen en 120
hoenderen, met de bepaling, dat Simons recht op zijn zoons en broeders
Walterus en Wilhelmus en daarna op Wilhelmus de Ekmonda, zoon van
zijn zuster Beatrix, zal vererven..." (De opbrengst was oorspronkelijk 1
pond per hoeve 13 ha. Land)).
Dit bericht werd op 9 sept 1323 herhaald, maar dan voor: "Symon de
Hairlem, minderjarige zoon van Heynricus de Diepenem, die verklaart
onder het zegel van zijn voogd Zwederus, heer van Abcoude, ridder,.,
(idem als in 1261) ..in erfpacht ontvangen te hebben van Theodoricus, abt
van Hecmunda."
"1 mei 1372. Heynriic van Haerlem verklaart heer Bertelmees van
Raeporst 'in de hant geset' te hebben... zijn goederen en pachten tot
Lymmen en Oesdom, welke hij van het Godshuis van Egmonde in leen
houdt, zulks voor een som van 300 schilden."
JAARGANG NR. 7 1993
17