TUSSEN GRAVEN EN BISSCHOPPEN De noormannentijd bracht in 858 het verlies van domeingoederen voor de Utrechtse kerk. Bisschop Radbod schreef in 914 te Deventer het Cartularium. Hij legde het voor aan de oostfrankische koning Koenraad l ter bevestiging en terugvordering van de verloren geraakte bezittingen. In het gebied van graaf Gerulf ging dat niet zo van een leien dakje. Daar waren lieden die de kerkelijke bezittingen aan zich hadden getrokken. Maar tussen 948 en 953 werd de goederenlijst uitgebreid met een aantal oorkonden door koning Otto l. Het betrof alle bezittingen en rechten van de kerk in het westen van het bisdom. Hij schonk het bisdom bovendien hoogheidsrechten en regalia zoals muntrecht en tollen. Later (1027-1086) werden zelfs graafschappen geschonken zodat het bisdom een vorstendom werd en de bisschop een rijksvorst. Dat betekende dat hij in rang boven de landsheren (hertogen en graven) stond die dus zijn leenmannen konden zijn. Zo geschiedde. In 1064 kreeg de bisschop een koninklijk diploma in handen dat hem het graafschap van Dirk IV bezorgde. Graaf Floris II (1091-1122) zorgde in 1101 weer voor zelfstandigheid van zijn graafschap dat toen voor het eerst 'Holland' ging heten. Ondertussen werd de kerk van 'Limben' in 1108 overgeheveld naar het St. Marie-kapittel in Utrecht. Dirk VII (1190-1203) trok met de graaf van Gelre op naar Utrecht en zette de bisschop onder druk. Dat leidde ertoe dat Hendrik VI, de duitse keizer, het bestuur over het bisschoppelijke Utrechtse Sticht onder de beide graven verdeelde. Dat was niet genoeg voor Floris V (1256-1296). Hij dwong de bisschop in 1279 volledig op de knieën. Met de zelfstandigheid van de bisschop was het toen wel gedaan. Floris had al eerder tal van kerken door overdracht verkregen, maar deels ook gewoon in beslag genomen. In Limmen is in 1280 de situatie ongewijzigd, nog steeds is de kerk aan het kapittel St. Marie. 12 JAARGANG NR. 7 1993

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1993 | | pagina 13