Jaargang nr. 6 1992
ook toen waren er Limmers die niet voor een kleintje vervaard waren.
De knegt met name Dielof Hollander begaf zich op het hooij en zaad, op
welk laatstgemelde hij een mansperzoon vond in eene zittende houding,
welke hij dreigde aan de vork te zullen steken, indien hij geen antwoord
gaf. Dit niet bekomende dreigde hij andermaal met eene zware vloek,
waarop de vreemdeling opstaande, zeide "Doet mij geen kwaad, want ik
heb ook geen kwaad gedaan." Op de vraag wat hij daar deed antwoorde
hij: "Ik heb hier geslapen Pieter Duyn en omdat ik het niet durfde vragen,
heb ik het maar stil gedaan." Op de vraag "Wanneer ben je er dan in
gekomen?" was zijn antwoord, "gisteren avond". De Comparant ontstelde
op het horen noemen van zijn naam, te meer daar hij de perzoon
erkennende aan den vreemdeling vroeg "Zijt gij het Jan Voormeer?"
waarop hij een bevestigend antwoord gegeven hebbende de schoenen,
die hij in zijne handen had, aantrok en op een ogenblik verdween. Volgens
het zeggen van een der metselaarsknegt, welke dit toevallig zag, zich van
het erf begaf en den weg naar Heilo opging. Naar op de knegt van den
Comparant hem volgde tot even onder de banne van laatstgemelde
Gemeente."
De indringer blijkt dus een bekende van Pieter Duyn, maar gaat er even
goed als een haas vandoor. De ontsteltenis van de boer is minder te
begrijpen, want ze blijken al meer contact met elkaar gehad te hebben.
"De Comparant verklaarde wijders dat een klein hondje des avonds circa
9 uren zeer sterk in huis blafte; dat een grotere hond, welke mede in huis
was en van gemelde Jan Voormeer afkomstig, slechts een knor of grom
gaf; dat zijne vrouw hem des morgens verhaald had, dat zij dien vorigen
avond bij het blaffen van het hondje zich zo beangstigd had, dat zij niet
durfde omkijken, daar het was als of zij iemand op de gang hoorde lopen.
Dat hij Comparant niets vermist had, voor zoverre hij konde nagaan, doch
dat zijn knegt uit een broek, welke hij
29