de Limmer langzaam in de schemering van de tijd. Toch
gloeien er nog enkele lichtpuntjes, want:
EIGEN HAARD WAS VROEGER OOK GOUD WAARD
De bevolking van een stam, een groepje, een familie, bleek
een sterke saamhorigheid te bezitten. Van de Germaan is
bekend dat hij een hechte familieband had. Hij moest dat
overigens wel, om zijn bestaan veilig te stellen. Het was de
overlevingsgroep waarbinnen men sterke verplichtingen t.o.v.
elkaar had. Niet alleen binnen de familiestam maar ook binnen
ontstane buurtschapsgroepen gold dat; men kwam
gemakkelijk tot onderlinge samenwerking. Alle verwanten van
een familie behoorden tot de familieclan; het waren de zgn.
bloedverwanten, of met het Germaanse woord 'Sibbe'
aangeduid. Deze kon wel enkele honderden leden omvatten.
Zo'n groep verwanten die een woongebied hadden uitgezocht,
bleven daar dicht bij elkaar wonen. Ja, zelfs kropen naaste
familieleden bij elkaar in één huis. Was het gebied groot
genoeg dan sloten meerdere, door afkomst met elkaar
verbonden 'Sibben', zich aaneen tot een groep of stam. Het
bloed dat in alle familieleden stroomde, was de
samenbindende kracht. De mens leefde in de eerste plaats als
lid van zijn geslacht (maagschap) en pas in de tweede plaats
als individueel persoon. 'Met en door zijn familie is en kan hij
alles, daarbuiten is hij niets.' Die bloedband reikte verder dan
de dood; de familie-éénheid omvatte zowel de levenden als de
doden. Men bevestigde dit door offergaven aan de
gestorvenen en de verdediging van de familie-eer.
Men verwachtte dat de dode weer zou terugkeren en deel zou
nemen aan de arbeid en werkte voor het heil der familie.
Wanneer een kind werd geboren, keerde een voorouder tot
het leven terug. Het kind kreeg de naam van die voorouder...
en in later tijd, van z'n grootouder...
HOE HEET DIE WORTELSOORT?
Heet hij Fries, Bataaf, Saks of Frank? Of zijn we een
stam(p)-pot van al deze soorten?
22