door kon. Het koren moest goed droog op de schelf komen,
anders had het onmiddellijk schimmelvorming tot gevolg. Het
dorsen werd op de dorsvloer gedaan. Een kenmerk in onze
stolpboerderijen zijn ook de dorsdeuren, met daarachter de
dorsvloer.
Het dorsen werd vaak 's winters
gedaan, als er minder ander werk
was. Het dorsen is bij ons eigenlijk
altijd gedaan met de 'dorsvlegel'. De
vlegel moet je je voorstellen als een
dikke bezemsteel en met een leren
riem - volgens mijn grootvader was
dat vroeger palingvel - daaraan
verbonden een nog dikkere knuppel
van ongeveer een halve meter lang.
Daarmee sloeg men dan op twee
met de zaadaren naar elkaar toe, op de dorsvloer uitgespreide
lagen stro. Dit 'met de hand' gedorste stro is vroeger ook voor
dakbedekking gebruikt en ging tientallen jaren mee. Het slaan
met de vlegel vereist ook een speciale techniek. De knuppel
moet zo geslagen worden, dat hij langs de stok gaat, zoals bv.
de wieken langs de molen. Boeren die vroeger de vlegel als
wapen gebruikt hebben, moeten wel bijzonder goed geoefend
geweest zijn, want sloeg je mis met zo'n ding dan zwiepte hij
je volkomen uit balans. Daarom nog even het volgende
verhaal. Toen we een keer in het museum waren stond er een
jongeman voor ons en naast hem onze oude buurman Jan
Sint. Beide keken naar de vlegel. De jongeman zei ineens
tegen Jan: "Zo'n ding in de hoek van de kamer zou me wel wat
lijken, als mijn schoonmoeder komt, dan is ze misschien wat
makker." Jan wendde zich verrast om en vroeg: "Hè je d'r
welders mee gewerkt?" "Nee" zei de jongeman. "En, me
knecht," vroeg Jan, "hoe oud is je schoonmoeder?" "Drie en
tachtig en ze is nog kras" was het antwoord. Jan keek hem
aan met de van hem zo bekende tinteling in de ogen en zei:
"Dan zet ik hoog in en wed op je schoonmoeder."
Piet Buur
graanhok
20