koren voorkwamen. Daarbij zijn heel bekend de 'Korenbloemen' die helemaal gebonden waren aan de wijze waarop men toen het graan verbouwde: op droge zandgrond, zonder bemesting. Daardoor was het ook altijd een schraal, open gewas. Het waren dan ook altijd onkruidsoorten die we wel pioniers noemen - straks daarover iets meer. Ook de slechte zaadschoning in die tijd droeg bij aan de zo bejubelde schoonheid van de korenvelden. Op oude schilderijen, die onze korenvelden weergeven, kunnen we ook altijd de 'Kamille' onderscheiden. De Kamille is dan zo'n pionier, die we nog altijd tegen kunnen komen waar in de grond gewerkt of gerommeld is en daarna niet meer geschoffeld en gewied. Ook niet gespoten maar dat begreep u al. Aan deze voorwaarde voldeed de korenakker vroeger altijd. De Kamille is mogelijk wel de meest gebruikte plant als 'volksgeneesmiddel', tegen ontstekingen en pijnen van verschillende aard. In het boek: "De taal der kruiden" lezen we zelfs een ode aan deze plant: "Kamille met het gouden hart, dat opspringt naar de zon. Is een zonnebode, die de mens troost met levenskracht." En dan een die we niet het eerst genoemd hebben, maar in het veld toch het eerst opvalt; dat is een roos, die toch geen roos is, nl. de 'Klaproos'. Ook veel bij de wetenschappelijke naam genoemd 'Papaver'. In onze omgeving ook wel bekend als 'Zere-ogen-bloem'. Als je ze plukte, zou je er zere ogen van krijgen. Dat is natuurlijk niet zo, maar tegen de kinderen werd het altijd verteld, om te voorkomen dat ze het gewas plat zouden trappen. Het is zoveel verteld dat het een eigen leven is gaan leiden. Zo kan je liegen dat je het zelf gelooft. Maar als u zich de bloemen voor de geest haalt, kan u het volgende gedicht van Constantyn Huygens (1596-1687) zeker waarderen: De bloemen zijn nodeloos in 't koren en nochtans, Daer's geen weerzeggen aan, zij geeft de tarwv een glans. En staeter in en pronckt als kinderen van Heeren Als 't Paesch-dagh is, met blauw en Ro-satynen kleeren". 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1991 | | pagina 17