Jaargang nr. 4 1990 Voor een beter begrip eerst iets over de geschiedenis van de inheemse bevolking. Tot 12 voor Chr. leefden de Friezen 'vrij en blij' van de Eems tot voorbij Haarlem. Vondsten van potscherven en resten van boerderijen, gedateerd van omstreeks het begin van onze jaartelling, bevestigen dit. In Noord Holland werden de bewoners door de Romeinen "Frisii Minores" Klein-Friezen) genoemd. Keizer Augustus (27 v. Chr. - 14 na Chr.) vond de Rijngrens van zijn imperium niet veilig genoeg. Steeds deden de Germanen invallen van uit het 'Overrjnse' en hielden meer dan eens een succesvolle raid'. Vandaar Augustus' voornemen om de Elbe tot grensrivier te maken. Hij stuurde daarom in 12 v. Chr. zijn stiefzoon (Nero Claudius) Drusus naar het noorden. Germanië en ons land in het bijzonder was een gebied vol bossen en moerassen. Voor de Romeinse oorlogvoering een zware handicap. Ons klimaat met korte zomers en vroeg invallende winterregens had alles tegen. In een geregelde veldslag op een geschikt terrein waren de ongedisciplineerde Germanen geen partij voor de Romeinen. Maar in bos en moeras lag de zaak anders. Juist daar was de guerillataktiek van de betrekkelijk individualistisch opererende barbaren zeer gevaarlijk. Langs nauwe paadjes moesten de Romeinen in lange rijen voorttrekken, vaak met een zware wapenlast en bagage. Zo vormden ze een gemakkelijk doelwit voor de flitsend opduikende Germanen. Er was echter ook een andere aanvalstaktiek dan een frontale aanval op Germanië, nl. een aanval in de rug met behulp van een vloot. Door met een vloot in zee te steken konden soldaten, paarden en voedsel samen vervoerd worden, zonder gevaar van voortdurende aanvallen vanuit hinderlagen. Een komst uit zee kwam voor de vijand min of meer onverwacht. Via de rivieren Eems en Wezer kon men het land diep binnendringen (Tacitus, Annales II 5). Het gebied van de mondingen van de Rijn vormde een ideale plaats als uitvalsbasis voor de vloot en was dus van grote strategische betekenis. Temeer daar 6

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1990 | | pagina 7