Jaargang nr. 4 1990
doch niet in strengheid. Op den eersten Maart 1785 zijn wij
met een gezelschap van omtrent 30 persoonen alle op
schaatsen over de Wijkermeer en zo het veld door naer
Krommenie en wederom gereeden, zijnde het ijs nog zeer
sterk en duurde nog een geruimen tijd eer het water open was;
voorts had men een koud voorjaar en koele zomer.
Harde winter volgde hierop schoon met tussenpozing van doij
en zagt weder nog voor 't einde des jaars 1785 begon het
(nadat het verscheidene dagen stil mooj weer was geweest
met een oostelijk windje en ongemeen laag water) zeer
spoedig sterk te vriezen zodat schielijk sterk ijs wierd en op
den le Januari j 1786 was de koude zo fel dat men volgens de
berigten ui j t sommige plaatsen grooter koude waargenomen
had dan in de vermaarde winters van A°. 1709, 1740 en 1776.
Gelukkig was het toen hier zeer stil want bij aldien er vrij wat
wind bij ware geweest zoude het ondragelijk geworden zijn.
Doch op den 5 of 6 Jan. begon het wederom te doij en en ging
zo voort tot dat 't ijs rondom ujt het water raakte en kreegen
toen verscheidene dagen agtereen zacht weer als of wij
schielijk naar de zomer zouden gegaan hebben, maar op den
20 Februarij begon het wederom te vriezen en dat zo sterk dat
men binnen weinig dagen weder over het ijs konde rijden;
deze vorst was meestal verselt van een sterke oosten wind,
bleef zonder sneeuw tot den 3 Maart wanneer er vrij wat
sneeuw viel doch veroorzaakte nog geen verzagting want op
den 6 dito daar aan volgende was de koude wel op zijn hevigst
en de wind vrij sterk. In een bijt des daags te vooren
opengehakt bevond men toen op den gemelden 6 Maart het ijs
drie duimen dik gevrooren te zijn, dit was dus in een etmaal.
Ook diend nog gemeld dat op den 2e dag dier maand weder
een gezelschap van 12 a 14 persoonen op schaatsen naar
Krommenie zijn gereeden, dat bij aldien de sneeuw het niet
verhinderd hadden nog wel 8 dagen laater zoude hebben
konnen geschieden.
49