Jaargang nr. 4 1990 ten uitvoeriger. Maar hij is toch nog duidelijk een man van zijn tijd. Over kool schreef hij o.a. het volgende: "De koolen waschen (groeien) allen in de moeshoven. Sy hebben allen een salpeterige smaak. Sy dienen allen tot spyse, welke men kookt. Alhoewel de kool niet ongesond is, soo vergoort en bederft sy lichtelijk de maag. De gesnipperde Rodekool werd wel op de wyn gezet met enige andere Scheerbuikmiddelen. Dog ik zie in de kool soo veel niet". Moet je nog peultjes, dacht ik meteen toen ik dat las. U bekijkt het mischien afstandelijker en zegt: "Nou, mij een biet hoe die erover schrijft". En inderdaad, hij heeft het er meteen over. Hij schrijft: "Er zijn, Gemeene Erwten en Roomse Erwten. Gemeene Beet (biet) en Roomse Beet." Toen ik als zesjarige aan het Dusseldorp op school kwam kreeg ik van die jongens daar appelen. Dat zijn roomse appelen zeiden ze, die hebben we uit Pastoors tuin Maar in ons verhaal moeten we het toch anders uitleggen. Met gemene erwten bedoelde men die erwten die men altijd al teelde, dus algemeen. Maar vreemde soorten die men niet kende of waarvan men niet wist waar ze vandaan kwamen, daar deden ze niet moeilijk over: dan kwamen ze gewoon uit Rome en waren het 'roomse', dat had met de Paus niks te maken. Zo ook met Roomse kamille: dat is gewoon een niet- inheemse plant. Sinterklaas is daar ook zo'n voorbeeld van. Alles uit den vreemde heette toen weer spaans. Die 'goeie man' kwam helemaal niet uit Spanje en dat van Myra is ook nog niet eens zeker! Nu zijn er die er helemaal niet meer in geloven. De Spaanse aak was ook een vreemde eik. Nu heet hij gewoon Veldesdoorn. Botanisch ook meer juist maar geen enkele boomliefhebber heeft nog problemen met de oude naam. 42

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1990 | | pagina 43