Jaargang nr. 4 1990 had allerlei lieden in de stad wonen die bij hem in dienst waren of persoonlijke verplichtingen aan hem hadden. Zo was er bijvoorbeeld een viskoper die de palingen moest ontvangen van de huizen en visserijen die de graaf in West-friesland had. Er was ook een rentmeester die grafelijke inkomsten als tol, lijfrentes en pachten moest innen. Vaak werden deze en andere rechten weer verpacht, een bron van rijkdom voor enkele poorters. Claes Corff, rentmeester van de graaf, pachtte de inning van het haardstedengeld dat de stad was opgelegd als boete voor een opstandje. Ruim 25 jaar later kon de stad zich hiervan vrijkopen voor 3000 pond. Veel werk en inkomsten verschafte het ophogen van land, dijken leggen en grachten graven ten behoeve van de stadsuitbreiding. Het land viel vaak toe aan de parochie, die er bijvoorbeeld de bouw van de Grote Kerk mee financierde. Het klooster van Egmond verzamelde eveneens veel rijkdom, maar deelde weinig in de lasten van de stad. Bovendien beconcurreerden zij handel en nijverheid doordat zij over goedkope arbeidskrachten beschikten. Toen de kloosters dan ook bij de latere geloofstwisten opgeheven werden en hun macht kwijtraakten konden ondernemers profiteren van de vrijgekomen arbeidskrachten en de stad zelf profiteerde nog lang van de grond die haar toeviel. In het begin van de 16e eeuw was Alkmaar een kleine markt en handelsstad waar bijna driekwart van de rijkdom in handen was van kleine burgers, neringdoenden en handwerkslieden. De rest was in handen van een klein aantal rijken. Deze burgerlijke rijkdom, gebaseerd op de nijverheid, zou voor een belangrijk deel de basis vormen voor grote ontwikkelingen in de landbouw en scheepvaart. Gezameljk leidde dat tot de Gouden Eeuw. K. Droog 33

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Stichting Oud Limmen | 1990 | | pagina 34