Jaargang nr. 4 1990
De geregelde inkomsten uit West-friesland.
Vijf dwangburchten o.a. in Alkmaar en Medemblik stelden die
inkomsten veilig. Ook werd de bedijking nu grondig ter hand
genomen. Holland werd zodoende een Zuiderzee-macht,
waardoor zij een graantje mee konden pikken van de
scheepvaarthandel van het Hanze-verbond.
De graven van Holland kregen door de veroveringen en door
het verlenen van voorrechten aan steden meer directe
zeggenschap en inkomsten in hun gebied; ze werden minder
afhankelijk van de medewerking van hun leenmannen. Het
vroedschap was direkt tegenover de graaf verantwoordelijk.
Grafelijke en stedelijke belangen liepen tot op grote hoogte
gelijk. Beiden hadden een belang bij het terugdringen van de
invloed van de kleine adel en kerken. De overgang van
agrarisch naar commercieel die toender tijd in veel hollandse
steden plaatsvond werd door de graven gestimuleerd met
allerlei economische voordelen. De graven vergrootten de rol
en macht van hun eigen domein ten koste van die van kleinere
domeinen. Het zal in hun belang zijn geweest om niet weer
leenmannen aan te stellen, maar functionarissen, die dan
beloond werden met een vruchtgebruik.
Maar het stimuleren van de steden had hetzelfde nadeel als
het steunen van leenmannen en kloosters. Het ging ten koste
van de leenheer. Niet alleen landbezit was doorslaggevend;
ambachtelijke productie en belasting inning werd meer en
meer van belang.
De graven leenden vaak geld bij de steden; bijvoorbeeld voor
hun militaire ondernemingen. Het graafschap stond tenslotte in
de tweede helft van de 14e eeuw bij een aantal steden zwaar
in het krijt. Tussen 1352 en 1354 stond het vrijwel onder de
curatele van de steden, die daardoor ook inspraak kregen in
het bestuur van het graafschap. In 1398 leverde Alkmaar 300
gewapenden, 5 timmerlieden, 5
31