Jaargang nr. 4 1990
men de riviermondingen oversteken om naar het
binnenliggende binnenduin te komen. Zoals reeds vermeld is
de afstand ter plekke van de huidige Zanddijk het kortst en dus
het aangewezen trajekt. Dan moest men nog minstens over
twee stromen en moerassig, deels onbegaanbaar terrein.
Dammen en bruggen waren dus noodzakelijk. Daar er ook
sprake was van doorwaadbare plaatsen was het hier niet zo
diep. Dat vergemakkelijkte het werk. Het werk aan dammen en
bruggen was natuurlijk niet onopgemerkt gebleven, zodat de
Friezen eveneens hun maatregelen hadden genomen.
Toen zal het aanvalssignaal geklonken hebben. Apronius
gelastte het bataljon van de Canninefaten (uit Zuid Holland) en
het verdere Germaanse voetvolk over te steken. De Friezen
wachtten hen reeds op in slagorde. Dit wijst op een niet-
Germaanse discipline. Van nature vochten ze als
individualisten, aanvallend en vluchtend als het uitkwam en
niet lettend op het verband met de rest. Het is duidelijk, dat
vele Friezen als soldaten bij de Romeinse hulptroepen het vak
van hun meesters hadden afgekeken en nu stonden ze hun
mannetje. En inderdaad deden ze hun werk goed, want de
aanvallende Canninefaten-ruiterj werd teruggeslagen. Toen
werd de legioenruiterij ingezet. Maar hiermee liep het ook al
verkeerd af. Daarop werden drie gewapende cohorten in de
strijd geworpen en daarna voor alle zekerheid nog maar eens
twee. (Een cohort telt 500 a 600 man.) Dat ging al evenmin
naar wens. Na een pauze besloten de Romeinen de volledige
bondgenootschappelijke ruiterij in te zetten. Maar deze later
komenden konden de gedemoraliseerde voorgangers, die
wankelden of uit vrees al vluchtten, geen steun meer geven.
Zelfs werden ze in de paniek door de vluchtenden
meegesleept. Tacitus schreef, dat als alle Romeinse troepen
tegelijk hadden aangevallen, zij sterk genoeg waren geweest
om te winnen. Het is de vraag of dat mogelijk was geweest. Er
waren maar weinig geschikte plaatsen om de ruiterij over te
12