Jaargang nr. 4 1990
voldoende getale te leveren. "Deze belasting was drukkend,
zo het ook andere volken gold." Aldus Tacitus (Ann. IV 72).
Toen dat dus niet gebeurde, werden de 'wanbetalers'
aangepakt. Eerst moest hun vee er aan geloven, dan hun
akkers en tenslotte werden vrouwen en kinderen in slavernij
weggevoerd. Klachten en protesten hadden geen effect.
Zoiets moest misgaan. Toen Olennius met zijn
belastinggaarders in 28 na Chr. weer eens huishield, was de
maat vol en kwamen de Friezen in opstand. Zij namen geen
halve maatregelen. De gehate belastinginners met hun
soldaten werden gevangen genomen en opgehangen.
Olennius ontkwam dit lot door naar Gastellum Flevum te
vluchten. Dit werd vervolgens belegerd door de Friezen. De
machthebber van Germania Inferior Neder Germanië, een
provincie aan de beneden Rijn), (Lucius) Apronius, kreeg
hiervan bericht. Hij liet terstond bataljons van de legioenen uit
de provincie Germania Superior (Boven Germanië) oproepen.
Met de beste ruiters en uitgelezen voetvolk vormde hij twee
legers. Beide legers werden tegelijk onder zijn leiding langs de
Rijn gevoerd, kennelijk tot aan het Gastellum Flevum. Intussen
hadden de Friezen de belegering opgeheven en trokken weg
om hun eigendommen te verdedigen (Ann. IV 73).
Aannemelijk lijkt het dat ze zich achter de reeds vermelde
Rijn-arm terugtrokken. Op het oude duinlandschap van
Limmen-Heiloo, gescheiden van de legerplaats door open
water en verder omgeven door een moerassig krekengebied,
waren ze betrekkelijk veilig. Maar nu begonnen de
voorbereidingen voor een Romeinse strafexpeditie. De
legeraanvoerder liet in de naastbjzjnde wad-achtige
moerassen van de riviermonden (estuaria) dammen en
bruggen aanleggen als wegen voor de zwaarbewapende
troepen. Bovendien vond men er doorwaadbare plaatsen. De
bedoeling was dat de vijand omsingeld zou worden. Hiervoor
lijkt het optrekken van troepen langs het oud kustduin naar het
noorden de aangewezen weg. Maar dan moest
11