Jaargang nr. 4 1990
We krijgen niet de indruk, dat de Friezen in het begin erg
gebukt gingen onder de heerschappij van onze eerste
bezetters. Pas onderworpen Friezen dienden al direct als
voetvolk bij Drusus en boden de Romeinen hulp toen dezen in
een penibele situatie geraakten. Drusus trok namelijk met zijn
vloot over de Waddenzee om de Chauken te onderwerpen. Op
deze verraderlijke zee raakten zijn schepen bij eb vast. Het
Friese voetvolk, dat de tocht over land had begeleid, kwam te
hulp en trok de schepen los (P. C. J. A. Boeles: Friesland tot
de 11e eeuw. 1951, blz. 112.)
Mogelijk maakte de onderlinge verdeeldheid tussen de
Germaanse stammen het voor de Friezen wenselijk de
Romeinen te helpen tegen de Chauken. Trouwens, een
Romeinse bezetting had ook zijn voordelen. Een
troepenmacht had veel nodig. De Friezen vonden een goede
afzetmarkt voor vlees, zuivel, wol, vis en zout. Barnsteen
kwam toen nog veelvuldig voor aan onze kust. Bij de
Romeinen zal dit zeker gretig aftrek hebben gevonden.
Omgekeerd zullen sieraden, aardewerk, ijzeren voorwerpen bij
de Friezen gewenst zijn geweest, hoewel we pas na de eerste
eeuw iets merken van een duidelijke afzet van Romeinse
producten in de Friese landen. Maar de goede oude tijd van
weleer ging voorbij. Corruptie en hebzucht namen de
overhand bij de bezetters. Bij de huidenbelasting was niet
gesproken over de grootte van de huiden. Uit de aard der zaak
werd gedacht aan huiden van het toenmalige huisvee. De
landvoogd Olennius haalde het echter in zijn hoofd om de huid
van een oeros als standaardmaat te nemen. Oerossen waren
ontzagwekkende dieren, zowel wat grootte als wat kracht
betrof.
Er waren voldoende bossen in de Friese landen, waar zeker
oerossen huisden. Ook op het oude duin, waarop Limmen en
Heiloo lagen, was bos. Op de kustwal was bos en er waren
moerasbossen van elzenhout in de buurt. Maar oerossen
vangen was levensgevaarlijk. Het was beslist ondoenlijk om
oerossenhuiden in
10