Jaargang nr. 3 1989
schippers over. Maar de 'heer' verlangde toch z'n
'tweehonderd gulden zuiver geld', afspraak is afspraak en op
terugval in de economie werd destijds in het contact niet
gerekend. Dus moest dat geld nu door vier schippers worden
opgebracht.
Dat liep natuurlijk spaak. Er kwamen moeilijkheden; de
aannemer van het werk kon vaak niet vangen en de
ambachtheer vond dat hij het zelf maar moest incasseren bij
de schippers. En zo geschiedde het dat er niet of nauwelijks
meer werd uitgediept.
Het nieuwe contract.
Toen de prut tot de bodems van de schuiten was gestegen
moest er toch gepraat worden. De ambachtsheer had
inmiddels het tijdelijke voor het eeuwige gewisseld en z'n
weduwe, die toevallig Charlotte Schippers heette, was
ambachtsvrouwe geworden.
Daarmee viel te praten; en in 1802 vond een gesprek plaats
tussen de 'municipaliteit', bestaande uit: Albert Kleef, Frederik
Zinnege, Mevrouw de Mey-Schippers en secretaris Laarman
enerzijds; en de schippers: Jan Lute, Tijs Wulbertsz. Dekker,
Paulus Soomer en Willem Andriesz. Dekker, allen te Limmen
woonachtig, anderzijds.
Er werd overeengekomen dat met ingang van 1802, de vaart
zou worden uitgediept tot 3 1/2 duim beneden de drempel van
de sluis te Akersloot.
Per 1 september van ieder jaar moest dan door de vier
schippers tesamen als volgt worden betaald: f. 125,-
gedurende de eerste drie volgende jaren. Daarna f. 150,-. Dat
zou zo blijven tot er weer meer schippers bij zouden komen.
Waren het er dan weer acht, dan moest het f. 175,- worden.
ledere schipper afzonderlijk moest borg staan voor het hele
bedrag: 'de een voor den ander'. Het zou vrouwe Charlotte
vrijstaan aan te spreken wie zij wilde, voor de volle poet. Van
schippers die er later bij zouden komen, maar weigerden het
contract te tekenen, zouden de schuiten door het gemeente
bestuur aan de ketting worden gelegd.
23