Jaargang nr. 3 1989
alleen kerk en klooster onderwijs. De middeleeuwen kende
zijn 'cleine scole': de lagere kloosterschool voor hen die
monnik wilden worden, en de lagere parochieschool voor de
rest van de kinderen. Deze school was door de graven
gesticht en de parochiepriester had toezicht. Zo
langzamerhand werd die school overgedragen aan de
gemeente, en er werd op den duur openbaar onderwijs in
gegeven, dat gefinancierd werd door de gemeente, of de kerk,
of door allebei.
Maar meestal moest de meester er diensten voor verrichten
zoals koster, doodgraver enz. Heel vaak moest hij zelf zijn
geld bij elkaar schooien, bij de ouders als zijnde schoolgeld.
Zijn regels kwamen hoofdzakelijk vanuit de kerk. Tijdens de
Hervorming - toen de regering van het land gereformeerd was
- werden de orders vanuit die hoek gegeven. De dominee
bepaalde dat de bijbel op tafel moest, en dat de kinderen in
het 'waare regte geloof' werden onderwezen. Met de
Verlichting van rond 1780 veranderde er veel: er kwamen
nieuwe denkbeelden over Onderwijs. In 1784 werd ondermeer
een "Maatschappij tot Nut van het Algemeen" opgericht, die
scholen en kweekscholen stichtte, nieuwe spel- en
leesboekjes uitgaf enz.
In 1801 verscheen de eerste schoolwet, en tevens de
schoolopziener, die de zaak in de gaten moest houden: hij zag
er op toe dat het nieuwe onderwijs ook gegeven werd, en dat
de leermiddelen daarvoor aanwezig waren. De onderwijzers
werden bijgeschaafd, vaak bij de opziener thuis, en door hem
geëxamineerd als ze nog geen acte hadden. Men kon 1e, 2e,
3e en 4e rangs worden. Een 3e rangs onderwijzer kon bv.
lezen, schrijven en rekenen, maar ook nog wat met gebroken
getallen doen en kende iets van de Nederlandse
taalbeginselen. Eentje van de 4e rang kende zelfs natuur- en
wiskunde. In 1806 verscheen er een verbeterde wet, geënt op
een nuts rapport, die de rol van de overheid belichtte, de
scheiding van staat en kerk, het schooltoezicht enz. De rol van
de dominee bleek echter nog lang niet uitgespeeld, en waar
de bevolking overwegend katholiek
14