Jaargang Nr. 2 1988
in hem, die in Akersloot was ondergedoken. Wederzijds was dat natuurlijk
ook zo.
Beide partijen onderkenden het gevaar wel terdege en op de vraag aan de
huisgenoten: "Wie is deze man werd slechts met schouderophalen
geantwoord.
Zo ook het ongelukkige slachtoffer van de niets ontziende fanaat;
Kapteyn. Op de vraag: "Wie zijn deze mensen antwoordde hij: "Ik ken
ze niet, nooit eerder gezien."
Hierna werd de joodse man naar de zijkamer gebracht, aan de overkant
van de gang. Duidelijk waren de slagen en het gekerm van de arme man
echter te horen door de familie Hollander. De joodse man werd op
beestachtige wijze mishandeld. Hij werd geslagen en met de kolf van
een revolver in het gezicht gestompt.
Geheel bebloed werd hij terug gevoerd en wederom werd hem gevaagd of
hij nu misschien trek had om te zeggen of hij deze mensen kende.
Maar nee, de beulen hadden geen succes; de dappere
joodse man bleef ontkennen.
Toch gaven de S.D.-ers zich nog niet gewonnen. Zij beraadslaagden
opnieuw en hadden het volgende bedacht: De politie moest nu verder
voor bewaking zorgen en zij zouden het transport naar de gevangenis
organiseren.
Ze stelden zich met de politie in verbinding en droegen aan
opperwachtmeester Van der Wal op, zorg te dragen voor de bewaking, tot
zij zouden terug keren. En zij vertrokken en voerden de joodse gevangene
met zich mee.
De knokploeg
Opper Van der Wal vond het niet nodig om met drie man de wacht te
houden. Waarschijnlijk had hij in z'n achterhoofd dat ontsnappen wel zou
kunnen als er maar één agent de wacht hield.
Bovendien werd uitgerekend agent Prins, de buurman van Hollander, een
agent die zeker niet aan de kant van de
34