Jaargang Nr. 2 1988
Men groef dan één put per dag. Met regen was dat niet zo gezellig,
maar wel klaarmaken, die put. Het veen werd vrijgegraven, gevlakt en met
een steek ijzer op maat gestoken. We maakten ze twintig lang en tien
breed en dik. Twee turfen per keer werden uitgegooid, door een man
opgevangen en op tasjes van 25 te drogen gelegd. Dat is de bewerking
die op de foto te zien is.
Na enkele weken waren de turfen droog en klaar voor de handel.
De turf moest geleverd worden aan de overheid voor scholen,
ziekenhuizen enz.
Het was zwaar werk maar als het ging was er een goede boterham
te verdienen. Dat was wel nodig, iets extra's als kleding, laarzen, klompen
en vooral het gereedschap was duur en soms alleen voor turf te bekomen.
Voor ons bleef de rollaag over, een dam turf die bleef staan voor
waterkering. Deze werden er het laatst uitgehaald. Die blokken turf,
bonken genaamd, waren voor het eigen gebruik van de veners.
Zelf heb ik dit werk gedaan van 1941 tot en met 1946. We
begonnen in het voorjaar als er geen vorst meer was en stopten in juli-
augustus, nadien ging je weer wat anders aanpakken.
SPINNEN
In de lange winter moest je weer wat anders doen en om niet langs
de weg te moeten, in verband met het oppikken door Duitsers, moest je
werk binnenshuis versieren.
Cor v. d. Steen en ik kochten ieder een spinnewiel en bij Cor, ieder
in een hoek van de huiskamer, in een grote stoel begon de wolspinnerij.
We kochten vachten wol die we als knotten weer verkochten.
Soms wisten we slachthuiden te begaan voor een zacht prijsje. We
stopten de huid dan een paar dagen in de grond, waarna de korte wol los
begon te laten. En spinnen maar bij onze zelf-gestoken turf. De huiden
stonken gemeen en ik heb nooit begrepen dat moeder en vader v.d. Steen
ons de deur niet uitschopten.
28