Jaargang nr. 1 1987
welke bezig was het brood van de paarden te snijden zeide, "Mijn Heer
wat zoekt Gij daar", doch ontving geen ander antwoord, dan geef het
brood aan de paarden, terwijl hij met een onstuimig gelaat op haar
aanliep, waarop die vrouw het mes, waarmede het brood gesneden was,
in eene kast (de gewone plaats) bergde, welk mes zij terstond naar het
voorgevallene daar niet meer gevonden heeft, 't welk te meer het
vermoeden versterkt dat hij het met dat mes gepleegd heeft.
Aldus opgemaakt ten zelfde dage als boven aan het slot is vermeld.
M. H. Weldijk
De Voort, rond 1925:
weinig doet dit idyllische plaatje vermoeden.
12