Grootgrondbezitter
De schout heet vanaf 1825 burgemeester
Pieter Kieft koopt gedurende tientallen jaren meerdere
panden en vele stukken land. Hoewel hij allerlei leningen
aangaat, moet gezegd worden dat hij, gelet op zijn toch
beperkte traktement als schout, ver boven zijn stand leeft.
Zo koopt hij in 1813 een huis, erf en tuin direct gelegen
naast de herberg ‘De Rustende Jager’ aan de Dorpsstraat.
In de loop van dat jaar koopt hij nog het naastgelegen
huisje en diverse percelen weiland en zaadland met een
totale grootte van 3,5 hectare.
Deze bezittingen worden grotendeels verkocht, voor
dat hij in april 1816 een deel van de bezittingen van de
vroegere schout mr. Joachim Nuhout van der Veen koopt.
Laatstgenoemde woont dan al enkele jaren in Alkmaar en
is daar president van de rechtbank.
Het is het herenhuis van de schout met het koetshuis en
paardenstal, met de achterliggende tuin, het bos (Schou-
tenbosch) en het boerenhuis, genaamd Compaan (de nu
nog bestaande boerderij Compaan staat op die plek). De
twee genoemde huizen staan op een terrein ter grootte van
ruim 1,8 hectare.
Jaarlijks moeten de namen van de kandidaten voor de
gemeenteraad worden voorgelegd aan de ambachtsheer.
Na diens goedkeuring worden de raadsleden benoemd
door Gedeputeerde Staten. Vanuit de nieuwe samenstel
ling worden dan vervolgens uit hun midden de wethou
ders gekozen.
Vanwege de omslachtige werkwijze wordt de korte raads
periode dan ook aangepast bij het in werking treden van
een nieuw ‘Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in
de Provincie Holland’ in 1825. De raadsleden worden in
het vervolg voor zes jaar benoemd en elke twee jaar treedt
op 2 januari eenderde af. De aftredende raadsleden zijn in
principe weer herkiesbaar.
In dit nieuwe reglement is de eeuwenoude titel van schout
afgeschaft en vervangen door die van burgemeester,
die voor een termijn van zes jaar door de koning wordt
benoemd. Na 1825 bestaat de gemeenteraad van Castri-
cum uit een burgemeester, twee wethouders en vier raads
leden.
Binnen drie jaar doet Pieter Kieft nog verschillende aan
kopen van zaadland en weiland onder andere aan de Bra-
kersweg, bij de Beverwijkerstraatweg en op de Hooge-
voort met een totale oppervlakte van ruim 7,2 hectare.
Voor de verschillende aankopen van land en aflossing van
schulden weet hij in mei 1819 een voor die tijd gigan
tisch geldbedrag van f8000,- te lenen van de heer Alber
tus Johannes Schuyt van Castricum, ambachtsheer van
de heerlijkheden Castricum en Bakkum en wonende in
Amsterdam. Alle bezittingen van Pieter Kieft worden als
onderpand opgevoerd. Daarbij hoort ook een pakhuis dat
Kieft in 1816 aan het Schulpstet heeft laten bouwen en dat
voor bewoning wordt verhuurd.
In de jaren die volgen leent Pieter verschillende bedragen
van meerdere personen. Hij koopt nog wat land en laat
twee arbeiderswoningen op het Schulpstet bouwen.
Op een gegeven moment kan Pieter Kieft - gegeven zijn
vele leningen - het waarschijnlijk financieel niet meer bol
werken, want hij machtigt makelaar Christiaan Stumphius
uit Beverwijk om op 28 april 1829 een groot deel van zijn
bezittingen in het openbaar te verkopen. De verkoping
wordt gehouden in de dorpsherberg, later De Rustende
Jager genoemd. Zijn huis en het omliggende park (nu ten
oosten en zuiden omsloten door het Schoutenbosch) wordt
in de verkoopakte omschreven als:
“Een buitenverblijf bestaande uit de Heerenhuizinge voor
zien van onderscheidene kamers, koetshuis, stalling voor
paarden en hoornvee, hooi- en stroozolders, erf moestuin
en boomgaard met exquise vruchtbomen, alles staande
en gelegen te Castricum, de huizing gemerkt met nommer
84 en de grond, groot 45 roeden, belend ten noorden de
algemeene weg, ten zuiden en oosten de verkooper en ten
westen meester Joachim Nuhout van der Veen.
Een stuk boschland aangelegd met slingerlanen, bloem-
partijen, goudvischkom, moestuin en boomgaard, lig
gende te Castricum, groot twee bunders, belend ten noor
den de verkooper, ten zuiden het Achterwegje, ten oosten
het Ilaaric'mmcrvompad en ten westen de Hollaan."
Na de openbare verkoping in 1829 heeft Pieter nog een
huis en koepel met grond (1822 m2) aan de Dorpsstraat
in bezit op de plaats waar nu het pand is van de firma De
Graaf Tegels en Sanitair. Dit bezit verkoopt hij in 1830
onderhands aan zijn zoon Jan, die dan al in Amsterdam
woont.
Door het overlijden van zoon Jan in 1835 en daarna ook
van diens vrouw en enige dochter wordt dit bezit geërfd
door Jan’s moeder Betje Smit en zijn schoonmoeder
Johanna Brinkman, ieder voor de helft. Beiden verkopen
dit erfdeel in 1837 aan Cornelis Kieft, koopman, wonende
te Limmen, zijnde een andere zoon van Pieter Kieft en
Betje Smit. Bij deze verkoop verklaart Betje dat haar
huwelijk met Pieter Kieft, die zich dan bevindt in het huis
van bewaring in Gouda, is ontbonden door de infame
rende straf, die haar man heeft ondergaan, hetwelk zijn
burgerlijke dood ten gevolge heeft’, waardoor Betje nu
weer uit eigen hoofde denkt te kunnen handelen. Na het
overlijden van Betje Smit blijkt die verkoop niet rechts
geldig, want haar man Pieter Kieft was ook erfgenaam en
wel na het overlijden van Betje Smit voor de helft van huis
en koepel. In november 1838 wordt het geheel door de
‘voogden’ van Pieter Kieft verkocht.
Op 17 juni 1836 worden in het Huis van Arrest te Alkmaar
in het bijzijn van Pieter Kieft en Arie de Bruin, Corne-
lis Schermer en Jan Schavemaker, kopers van onroerende
goederen, op de openbare veiling in 1829 de nog open
staande hypotheken afgesloten.
Dit geheel wordt gekocht voor f3305,- door zijn grootste
schuldeiser koopman Arie de Bruin uit Zaandijk.
De naastgelegen boerenwoning, genaamd Compaan, met
stalling voor hoornvee en paarden en berging voor hooi,
wordt voor f 455,- gekocht door broodbakker Cornelis
Schermer.
27