pieter kieft
Benoeming tot burgemeester
Nevenactiviteiten
Drie kinderen: Cornelis, Jan en Willem
De installatie van een nieuw gemeentebestuur op 1 mei
1817
De schout wordt benoemd door de koning en de raadsleden
door de Provinciale Staten, beiden op voordracht van de
ambachtsheer. Het eerste gemeentebestuur dat volgens de
nieuwe wetten is samengesteld, wordt in elke gemeente in
Noord-Holland omstreeks 1 mei 1817 geïnstalleerd. Direct
hieraan voorafgaand heeft Pieter Kieft, schout en secretaris
der ‘Gemeente Castricum en Bakkum’, op 23 april 1817 de
eed afgelegd ten overstaan van de heer Staatsraad Gouver
neur van onze provincie. Bovendien hebben Gedeputeerde
Staten eerder bij hun besluit van 3 april de leden van de raad
benoemd, te weten: Gerrit Brasser en Simon Duinmaijer als
lijke posten goed waarneemt, maar niet berekend is op zijn
taak als onderwijzer: Bovendien kan ter verontschiildiging
van meester Kieft worden aangevoerri dat de ouders de
kinderen niet regelmatig naar" school zenden.
In 1810 wordt Nederland bij het Franse rijk ingelijfd. Ons
land wordt vanaf 1 januari 1811 verdeeld in 7 departemen
ten, elk onderverdeeld in arrondissementen. De gemeen
ten Castricum en Bakkum vallen uiteindelijk onder het
arrondissement Alkmaar.
Bij Keizerlijk Decreet wordt bepaald dat met ingang van 1
januari 1812 Castricum en Bakkum zullen worden samenge
voegd. Als burgemeester is benoemd mr. Jacob Nuhout van
der Veen, de 32-jarige zoon van de afgetreden schout van
Castricum en Bakkum mr. Joachim Nuhout van der Veen.
De samenvoeging van Bakkum (110 inwoners) en Castri
cum (520 inwoners) is een onderdeel van een gemeente
lijke herindeling in de Franse tijd die veel meer gemeentes
treft. Op 5 januari 1812 wordt de nieuwe gemeenteraad op
het raadhuis van Castricum geïnstalleerd. Deze bestaat uit
burgemeester Jacob Nuhout van der Veen, wethouder Arie
Admiraal en acht raadsleden.
Al op 7 maart 1812 doet Jacob Nuhout van der Veen in een
brief aan de onderprefect een dringend verzoek om te wor
den ontslagen, omdat het hem onmogelijk is gebleken om
het burgemeestersambt te combineren met dat van notaris
(in Alkmaar). Voorlopig blijft hij echter in functie.
Het echtpaar Pieter Kieft en Betje Smit krijgen drie kinde
ren: de zoons Cornelis, Jan en Willem, geboren in Castri-
cum respectievelijk in 1804, 1807 en 1810.
Zoon Cornelis trouwt in 1827 met Christina Marga-
retha van Leeuwen, is graankoopman en gaat in Limmen
wonen. Hier worden hun vijf kinderen geboren en wordt
het geslacht Kieft voortgezet.
Jan is kantoorbediende, trouwt in 1832 met Johanna Maria
Schuurman en woont in Amsterdam; hun enige dochter en
de beide ouders overlijden aldaar voor 1837.
Willem is broodbakker, woont na zijn huwelijk in 1835
met Cornelia Koning eerst nog in Castricum, vanaf 1843
in Alkmaar en voor 1850 tenslotte in Haarlem, waar bei
den op hoge leeftijd kinderloos overlijden.
24
Per 1 januari 1813 zijn drie kandidaten voor de post van
burgemeester genomineerd:
1. Pieter Kieft, geboren in 1782, 29 jaar, woont in Castri-
cum, gehuwd, drie kinderen, ontvanger der indirecte
belastingen, persoonlijk bezit f 300,-, omschreven als
man met verstand, fatsoen en goede wil. Hij wordt nu
tabaksverkoper genoemd, een functie die hij ook nog
bekleedt.
2. Arie Admiraal, wethouder, geboren in 1760, 52 jaar,
woont in Bakkum, gehuwd, vijf kinderen, landbou
wer, persoonlijk bezit f 300,-, omschreven als man met
beperkte capaciteiten voor zijn functie.
3. Simon Duinmaijer, raadslid, geboren in 1762, 50 jaar,
woont in Bakkum, gehuwd, zes kinderen, landbouwer,
persoonlijk bezit f 400,-, geschikt voor de functie.
Pieter Kieft als burgemeester van Castricum en Arie
Admiraal als wethouder leggen op 6 januari 1813 de eed
af en worden geïnstalleerd op het raadhuis te Castricum in
het bijzijn van de afgetreden burgemeester Jacob Nuhout
van der Veen; beide heren waren op 25 december 1812
door de prefect van het departement benoemd.
Het ambt van schoolmeester staat in die tijd maatschap
pelijk niet in hoog aanzien. Hij moet nevenactiviteiten
hebben om zijn brood te verdienen. Zo was Pieter Kieft
in 1804 voor onbepaalde tijd aangesteld als gerechtsbode.
Zijn jaarsalaris als schoolmeester en gerechtsbode is 125
gulden.
Hij is ook koster en voorzanger in de Nederlands Her
vormde Kerk en benoemd tot doodgraver.
Vanaf 1804 wordt Pieter Kieft ook ontvanger van de
zogenoemde ‘Onbeschreven middelen’ te Castricum en
Bakkum. Dit zijn allerlei soorten belastingen (accijnzen),
zoals op wijn, bier, gemaal (korenmolen), zout, zeep,
bestiaal (geslachte dieren), ronde maat (granen) en waag
(wegen en meten).
Voor die functie heeft hij borgen nodig, die garant staan
voor de ontvangen gelden. Op 13 april 1804 wordt notari
eel vastgelegd dat Albert Dirkszoon Knaap, boer, en Fulps
Ranke, metselaarsbaas, beiden wonende in Castricum,
voor Pieter Kieft borg willen staan.
Vanaf 1 januari 1806 wordt de belasting op het recht van
successie ingevorderd. Daartoe moeten lijsten worden
aangelegd voor het aangeven van overledenen. De school
meester Pieter Kieft wordt binnen deze gemeente opge
dragen om nauwkeurige aantekening van de te begraven
overledenen te houden, om de af te geven toestemmings-
biljetten te verzamelen en alle weken de lijsten van begra
ven personen aan de baljuw van deze plaats te zenden. Als
vervolg hierop wordt Pieter Kieft op 22 januari 1806 tot
doodgraver binnen deze gemeente benoemd; zijn benoe
ming gaat vergezeld van een uitvoerige instructie met
negen artikelen waaraan hij zich te houden heeft.
Dat zijn functie niet in hoog aanzien staat, blijkt uit zijn
lage inkomen. Pieter Kieft valt in de vijfde belastingklasse
en moet in 1812 f 12,60 belasting betalen. In dat jaar zijn
de belastingplichtigen verdeeld over acht belastingklassen
variërend van f 79,80 tot f 2,10 per jaar.