D. van Deelen
Als ik bijna niets meer te vragen heb, vertelt Van den Berg
toch nog verder, over zijn mooie, maar onrustige, ongedu
rige schelpersleven. Hij vertelt hoe hij met stormweer en
ruwe zee aan het vissen is geweest. Soms met levensge
vaar dreigden we omver geslagen te worden, door golven
zo groot, dat ze over paard en kar heen spoelden. De jas en
de deken die op het paard lagen nat, de laarzen vol water
en zelf doornat, dan was het uitkijken en dagen tellen, zegt
men wel eens, maar wij telden altijd de golven.
De negende golf is altijd de grootste en als we aan de
negende golf toe waren, riepen we mekaar toe, pas op,
daar komt een opstopper.
Zuiderhoogde
Slechte Weg
De Kaap
Van ’t Huisje
Oudste Huisje
Pesthuis
De Wis
Van Dal
Van Steeg
Van Kouwenhoven
Ik heb het schelpenvissen altijd graag mogen doen, vooral
als er goed wat te vissen was en dan vooral met een sterke
zee. Als we zo’n dag een kar of zes schelpen, soms meer,
gevangen hadden, waren we goed te spreken. Maar het
gebeurde ook wel dat we een uur of zes weg waren en toch
nog geen schelpje hadden gevangen. Als we dan met een
lege kar naar huis toe gingen, dan stond het hoofd niet
best, dat begrijpt U wel.
Het paard moest altijd goed gevoerd worden, want dat
moest het zwaarste werk doen, daar zorgde ik dan ook
goed voor. M’n paard was een deel van mijn leven. Een
last schelpen was vroeger 80 mud, later rekende men een
last op 100 mud.”
Dat is nu 58 jaar geleden. Later werd het wat beter en
in de oorlog van 1914-1918 kregen wij f 0,50 per mud,
dat was dus f 4,- per kar. Dat is echter maar twee jaar zo
geweest, toen ging het weer omlaag; eerst tot op f 0,40,
toen f 0,35 en later zakte het weer tot f 0,25 per mud. Dat
kwam omdat wij niet georganiseerd waren, de kalkbran
ders werden rijk en wij straatarm.
De schelpen die wij aanvoerden gingen voor het meren
deel per vlet naar de ovens in Alkmaar, Uitgeest, De Rijp
en Zaandam, waar er dan kalk van gemaakt werd. Soms
kwam er wel eens een schip op de Meer om schelpen te
laden voor Friesland. In mijn jonge jaren waren er te
Castricum, zo ik weet, twintig schelpenvissers, maar in de
oorlog van 1914 waren er twee en veertig. M’n vader heeft
mij wel eens verteld, dat toen hij jong was er te Castricum
en Bakkum met mekaar wel vijf en negentig schelpenvis
sers waren. Soms viste iedereen schelpen, de boeren, de
knechten, zelfs de smid en de kastelein."
Op mijn vraag hoe het komt dat er nu minder schelpen te
vissen zijn dan vroeger, antwoordde de heer Van den Berg,
dat dit komt omdat het strand verzand is. “Dag en nacht
komt er slib uit de haven van IJmuiden ten noorden van
de pier in zee terecht. Jarenlang wordt er al gebaggerd en
dat zand komt allemaal bij ons op het strand en zo raken
de zwinnen dicht. Met het gevolg dat de zee op de zwin
nen geen slag meer heeft. Het strand is nu helemaal vlak.
Vroeger lagen er banken, waar we met een kar schelpen
haast niet tegenop konden komen. In 1942 was er maar
weinig of niets meer te vissen.
Zuiderhoog, Van Dal, Pesthuis en Kouwenhoven, traditi
onele namen die tot ons spreken uit een ver maar rijk ver
leden, het verleden van de Castricumse schelpenvisserij.
Bakkum 1952
Tot slot vertelde de heer Van den Berg nog dat de strand-
palen bij de schelpenvissers namen hadden.
Om de Zuid heette:
de eerste paal
de tweede paal
de derde paal
de vierde paal
de vijfde paal
de zesde paal
alle in de richting Wijk aan Zee.
Om de Noord kreeg je eerst de Galg, zo genoemd naar
de galg die daar vroeger voor berechting van misdadigers
stond opgesteld. Verder noemde men de strandpalen om
de Noord aldus:
de eerste paal
de tweede paal
de derde paal
de vierde paal
‘Een man van de zeereep van Cor Heeck.
30