Willem Jacobsz Hofdijk, Castricumse balladen
Het is dit jaar 200 jaar geleden dat Willem Hofdijk
in Alkmaar geboren werd. In de huiselijke omge
ving met zijn stiefvader en in de contacten met zijn
vrienden raakte hij begeesterd door de romantische
dichtkunst van zijn tijd en de middeleeuwse ge
schiedenis. Hij werkte enkele jaren elders als hulp
onderwijzer en debuteerde als romantisch dichter
met de bundel 'Rosamunde'. Terug in Alkmaar
kreeg hij daar een positie als klerk op de secretarie.
Op zijn naam staan vier balladen die Castricum als
achtergrond hebben.
In die jaren maakte hij kennis met zijn plaatsgenoot Geer-
truida of Truitje Toussaint, die toen al een paar historische
romans op haar naam had staan. (Het borstbeeld van haar,
na haar huwelijk met de schilder Johannes Bosboom alom
bekend als Truitje Bosboom-Toussaint, staat in Alkmaar aan
het begin van de Kennemerstraatweg.) Zij bracht Hofdijk in
contact met de Kring van Heiloo, de moderne schrijvers en
dichters die zich verzamelden rondom J.P Hasebroek, de
nieuwe dominee in het Witte Kerkje van Heiloo. Die zagen
niet veel in Hofdijks overdreven romantische gedichten. In
literaire kringen kon men iets meer waardering opbrengen
voor de gedichten die hij in 1844 publiceerde onder de titel
'In de duinen van Castricum'.
Ondertussen was hij begonnen zich meer te verdiepen
in de middeleeuwse geschiedenis van Kennemerland.
Onderwerpen daaruit ging hij gebruiken voor een serie
balladen, gedichten rondom een historische gebeurtenis
of een legende, over alle plaatsen in Kennemerland. Hij
noemde zich graag 'De minstreel van Kennemerland'.
Die gedichten werden vanaf 1850 onder de titel 'Kenne
merland. Balladen' in vijf deeltjes in Haarlem gepubli
ceerd. Tegelijkertijd verscheen een nieuwe uitgave in twee
delen in Leiden en in 1853 nogmaals twee nieuwe uitga
ven in Haarlem en Leiden. Hofdijk droeg de eerste bundel
in mei 1850 op aan de nieuwe koningin, de vrouw van
koning Willem III, prinses Sophie van Württemberg, die
als beschermster van kunst en letterkunde gezien werd.
Als inleiding op de drie balladen over Castricum schrijft
hij:
Castricum is een oud en edel Kennemer hoofddorp, in
de vlakke velden aan den voet van het duin. Het komt my
voor, waarschijnlijk van Romeinschen oirsprong te zijn.
De kerk, voorheen toegewijd aan Sint-Pancras, en zicht
baar van zeer ouden grondslag, draagt op een verweer
den steen, die vroeger boven den ingang zal gestaan heb
ben, maar thans in den beer ter linkerzijde van den toren
gemetseld is, het jaarmerk anno xiicxix."
Dat jaartal 1219 (in plaats van 1519, het jaar waarin kerk
en toren werden verbonden) is niet de enige fout waar
aan historici zich geërgerd hebben. Ze verwerpen zijn
balladen als pure fantasie. Van de andere kant erkennen
ze wel dat, dankzij de romantiek en dichters als Hofdijk,
de wetenschappelijke bestudering van de middeleeuwse
geschiedenis van de grond is gekomen. Willem Jacobsz
Hofdijk moeten we in dit werk in de eerste plaats als dich
ter zien, een dichter die zich heel vrij baseert op monde
linge en schriftelijke bronnen.
Deze drie Castricumse balladen zijn: De lijfknaap van
Castricum (1005), De stalboef (1358) en Het Wisselkind
(1150).
De lijfknaap van Castricum (1005). De eerste en histo
risch gezien oudste Castricumse ballade plaatst Hofdijk
in 1005 als Gozzowijn heer van Castricum is. Zijn enige
dochter Tette wordt door een leider van de Friezen, Rienck
IJfs uit het West-Friese Winkel, voor de poort van kasteel
Cronenburg als zijn vrouw opgeëist.
Willem Hofdijk in 1858 (gravure door J.H. Rennefeld).
11