naar Batavia in 1723 begonnen en keerde er in 1736 als
kapitein op terug. Over de reis naar Kaap de Goede Hoop
deed het schip ook nu maar drie maanden. Na een verblijf
van ongeveer drie weken vertrok hij naar Batavia, waar
de Gaasperdam ruim twee maanden later aankwam. Van
de zeelieden stierven er tijdens de reis 30, van de soldaten
nog eens 14 op weg naar Batavia. Van de passagiers, die
onder veel betere omstandigheden reisden, stierf er onder
weg naar Batavia maar een. Bij de soldaten bevonden zich
veel Duitssprekenden.
of de taveerne van zijn moeder Anna Twat. Hij vertrok op
23 oktober 1741 met het schip de Kerkwijk in opdracht
van de Kamer Amsterdam van Texel en arriveerde, na een
oponthoud van een maand op de Kaap, op 20 juni 1742 op
zijn bestemming Batavia. Hij had als enige van de Bak-
kummers en Castricummers geen schuldbrief getekend.
Men gaat ervan uit dat je ongeveer f 50,- nodig had om
de twee a drie weken te kunnen overbruggen tussen het
moment van aanmonstering en vertrek. Misschien kon
hij zelfs rondkomen van zijn twee maandlonen van f 20,-
Na zijn aankomst in Batavia is hij waarschijnlijk al op 15
oktober 1734 naar zijn definitieve standplaats Couchien/
Cochin aan de zuidelijke Malabarkust van West-India ver
trokken. In de bijna 20 jaar dat hij in die kleine versterking
gediend heeft, zal hij vermoedelijk, net als de rest van
de Nederlandse bezetting, ook met een Indiase of Indo-
Europese vrouw getrouwd zijn en volgens de plaatselijke
gebruiken een 'jurk' hebben gedragen, 'het verwijfde
Mohametaans kleet' en het Portugees als voertaal overge
nomen hebben. Eind augustus 1754 wordt hij als 'absent'
gemeld en is zijn dienstverband beëindigd.
De schuldbrief is in Amsterdam tussen 1736 en 1740 aan
vier verschillende personen in zijn geheel uitbetaald.
Er zijn geen gegevens over hem of zijn familie gevonden.
9. Na de dood van Jan Willemsz Amsen in februari 1741
(zie nr. 2) zag zijn jongere broer Hendrik zich gedwongen
op zijn beurt zijn geluk in de Oost te beproeven. Hij had
het geluk als bottelier aangenomen te worden, misschien
wel op grond van zijn ervaring opgedaan in het kosthuis
die hij van te voren ontvangen had. Hij had dus maar een
beperkte schuld van twee maandlonen, een ruime kist die
paste bij zijn positie en ook twee 'kelders', voorraadkisten
waarin flessen drank vervoerd konden worden. Tot en met
maart 1744 bleef hij op de Kerkwijk in dienst. Toen dat
schip naar Ceylon vertrok en daarna retour naar Amster
dam, diende hij de rest van zijn contract uit op de Gaas
perdam. In 1745 keerde hij terug met de Woitkensdorp
van de Kamer Zeeland met dezelfde kapitein waarmee hij
heengegaan was en kwam op 2 september 1745 bij fort
Rammekens aan.
De maandbrief die Hendrik ondertekend had, stond op
naam van zijn zoon Willem. De drie maandlonen per jaar
die de Kamer Amsterdam aan de rechthebbende hoorde
uit te betalen, werden pas in april 1744 en 1745 geïnd door
de schout van Castricum, Leonard Tempelaar, die hij daar
toe gemachtigd had.
Op 30 september 1745 tekende hij in Amsterdam persoon
lijk voor ontvangst van zijn achterstallige gage, f 672,58
en op 11 november van hetzelfde jaar voor de resterende
f 160,-.
In dat eerste bedrag was de 'douceur' van f250,- inbegre
pen, een bedrag dat het hogere kader sinds 1742 bij terug
keer in Nederland ontving en dat in plaats kwam van de
eigen handelswaar die men anders meegenomen zou kun
nen hebben. Het bedrag varieerde al naar gelang je rang.
.-H.
Jt
Kaartje van Zuid-lndia met de vestigingen van de VOC in het westen aan de
Malabarkust, in het oosten op Ceylon en aan de Coromandelkust.
Pagina uit het scheepssoldijboek van de Amsterdamse Oostindiëvaarder de
Kerkwijk met een deel van de gegevens van Hendrik Amsen.
83
ira*.h
GOLCOM-".
ILIBLirfAhOM COJttt