kerstraatweg. Zijn schoonzoon was kunstschilder Mid-
delveld. Die stelde brieven op en maakte duidelijk hoe de
vork in de steel stak. Toen brak de Tweede Wereldoorlog
uit en heeft hij er niets meer van gehoord.
Op winterdag werd het soms om drie uur al donker en dan
zei hij: "Maak het vuur maar an." Dan ging hij bakken.
Een ijzeren ton werd op het vuur gezet en daar werden de
oude hoefijzers in gegooid. Hij smeedde er nieuwe hoef
ijzers van of gereedschap. Het fascineerde me dat je van
oud materiaal nieuwe dingen kon maken.
Het eerste wat ik van mijn vader leerde, was het maken
van Hollandse klinkstellen of deurbeslag. Had ik er een
gemaakt, zei hij: "Het rooit erop, maak er nog maar eens
ien." Zo heb ik er heel wat gemaakt. Ik vond het een heel
interessant vak. Het bestond uit drie onderdelen: grof,
hoef- en kachelsmid.
Door de komst van de forensen in het dorp veranderde
ons werk. We kregen nieuwe klanten en bovendien had
den forensen geen kachels maar haarden. Ons assortiment
werd uitgebreid.
Net voor de oorlog had ik op de Ambachtsschool in Alk
maar de opleiding voor smid en bankwerker gevolgd.
Toen was ik een jaar of 13. We kregen in de oorlogsjaren
aanvullend les van een Vereniging ter bevordering van
Vakonderwijs. Eerst in de school met de Bijbel en later in
café De Vriendschap in de Dorpsstraat. Meneer Kaper van
Duin en Bosch was zo'n beetje de hotemetoot. Werkstuk
ken maakte je in verschillende andere smederijen. Ik heb
hier nog oorkondes van prijzen die ik heb gewonnen. Mijn
zoon heeft ze laten inlijsten en opgehangen.
Ik had altijd ruzie met een leermeester die bij de gemeente
werkte. Ik dacht dat het Van Diepen was. Een timmerman
gebruikt geen millimeters maar centimeters en ik heb
dus altijd geleerd met millimeters te werken. Toen heb ik
gezegd dat geen les meer van hem wilde hebben. Daarna
heeft ene Groot, die bij de Technische Dienst van Duin
en Bosch zat, ons les gegeven. Ik kon goed leren, maar ik
had alleen belangstelling voor onderwerpen die me inte
resseerden en de rest zag ik als tijdverlies.
Evacuatie en sloop in de oorlog
Ik weet nog dat mijn vader ons 's morgens vroeg riep:
"Kom je bed uit het is oorlog". Al na een paar weken
werden er Duitsers in Bakkum ondergebracht. Op het duin
hier tegenover kwam een kazemat; er werden bunkers
gebouwd en de tankval werd gegraven. De eerste tijd had
je nog niet veel last van de bezetting. Je kon nog in het
duin komen en op het strand. Daar spoelden lijken aan die
bij de dorpskerk werden begraven.
In 1943, midden in de oorlog, moesten we binnen een week
evacueren. De smederij en de woningen werden gesloopt.
Het was verschrikkelijk voor mijn ouders. Mijn vader is in
een paar dagen grijs geworden. We kregen een evacuatie
adres in Wildervank en dat zagen we helemaal niet zitten.
Eerst werden we opgevangen bij Jaap Twisk, een broer van
mijn vader. Die had een kleermakerij op de hoek van de
Korte Cieweg en de Dorpsstraat. Later zat Stevens daar.
Tenslotte kregen mijn ouders woonruimte in Krommenie.
Ik heb eerst geprobeerd onder te duiken, maar moest toch
voor de Arbeidsdienst naar Duitsland. Daar kwam ik bij
een smid terecht. Ik heb nog een beetje gescharreld met
zijn dochter. Sindsdien had ik meer begrip voor de contac
ten van Hollandse meisjes en Duitse soldaten.
Ik kreeg wel een steeds grotere hekel aan de mentaliteit
daar en het gesnauw. Tenslotte ben ik teruggekomen en
ondergedoken bij een tuinder in Venhuizen. Bij droppings
ben ik nog door het verzet ingeschakeld. Met zaklantaarns
moesten we het terrein afbakenen. Vaak lukte dat niet door
de mist en het hielp niet mee dat ik ook niet lang ben.
Werken op het land was niets voor mij. Ik ging terug naar
Bakkum en kon bij smid Hoebe aan het werk en daar was ik
ook in de kost. Ik kon heel wat ervaring opdoen, niet alleen
met het beslaan van paarden, maar ook allerlei ander werk;
ik was ook slotenmaker. Natuurlijk werkte ik in het hol van
de leeuw, maar het voordeel was dat er in ons dorp geen
razzia's zijn gehouden en ik voelde me wel veilig. Ieder
een werkte voor de Duitsers, want er moest brood op de
plank komen. Ik had een vals Ausweisz en haalde eten bij
de gaarkeuken tegenover het station. Als er vrijbankvlees
was, werd dat door dorpsomroeper Dorus Kuijs bekend
gemaakt. Onder andere in de werkplaats van Duinenbosch
stonden paarden van de Duitsers. Dode paarden gingen naar
de krengenslager Castricum aan de Breedeweg.
Naar Indië
In 1946 moest ik, 21 jaar oud, met de eerste lichting
dienstplichtigen naar Indië en werd ingedeeld bij de
'Zeven December Divisie'. Ik was dan wel opgeleid als
Een foto van Engel en zijn verloofde Ank Buur gemaakt in 1946 kort
voor zijn vertrek als dienstplichtige naar Indië.
63