Landbouw in Suriname Op de honderden plantages werd suikerriet, koffie, katoen en cacao verbouwd. Suikerriet was ook de basis voor de geliefde rum. Tot ver in de 19e eeuw was suiker een luxeproduct. Gemalen riet moest worden uitgeperst, gekookt, en gefilterd en daarna worden verscheept naar Europa waar de laatste raffinage plaatsvond. Zo ontstond er in Amsterdam een bloeiende industriële sector. Rond 1800 stonden er in de Jordaan langs de grachten tiental len suikerfabriekjes. Katoen was tussen 1780 en 1860 ook een belangrijk uitvoerproduct van Suriname. Plantages en slaven vormden meer dan twee eeuwen de kern van de Surinaamse economie. Rond 1860 was ruim de helft van de slaven betrokken bij de suikerproductie. Pas per 1 juli 1863 werd de slavernij verboden. Op die datum kregen 34.800 slaven in Suriname hun vrijheid. Contractarbeiders namen de rol van de slaven toen gelei delijk over. De handel liep in de 19e eeuw terug mede vanwege de concurrentie uit Nederlands-Indië. Daar werden suikerbieten geteeld en de suiker daarvan was goedkoper dan de rietsuiker uit Suriname. Het aantal plantages verminderde in vijftig jaar van 216 in 1863 tot 79 in 1913. Tegenwoordig wordt er geen suiker of koffie meer verbouwd. reis naar Suriname verliep prima en beladen met suiker, rum en katoen keerde het schip terug naar Nederland. Aan boord waren ook vier passagiers uit Paramaribo. Een weduwe met haar drie kinderen. De terugreis in een week of acht verliep voorspoedig tot aan de Neder landse wateren. Door zware storm kwam de bark in grote problemen. Schipbreuk Het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad berichtte dat het zeilschip eerst in Texel was binnen gelopen en vandaar was teruggeslagen en afgedreven door hevige wind en stroming tot onder Ameland. Het was kennelijk een speelbal van de golven geworden, want op de avond van de 17e september 1860 liep het ter hoogte van Castricum aan de grond. De Amster damse krant: "Mogt het met dit vaartuig het ergste bestaan, zoo zou dit verlies de tweede grote zeeramp zijn, waardoor het kantoor schade lijdt, daar toch voor korte tijd de Gouverneur Baron van Zuylen van Nyevelt insgelijks onder de kust door stranding verloren ging." (Dat schip strandde in augustus 1860 bij Kijkduin.) Kaptein Van der Veer bracht het schip geluk, want in de ruim tien jaar onder zijn bewind gebeurden er, met uitzondering van een aanvaring in december 1845, geen ongelukken. Over dat incident schreef een regio nale krant dat het onder Texel gearriveerde schip Wil- helmina Frederika, afkomstig van Suriname, met het Engelse schip Lord Duncan in 'aanzeiling' kwam en dat tengevolge daarvan de bezaansboom was gebroken, het zeil gescheurd en enig touwwerk verloren ging. De schade bleef beperkt. De 31-jarige Fedde Beekhuis nam in 1860 het com mando over. Hij was kort daarvoor getrouwd en woonde met zijn jonge echtgenote in Sneek. Fedde stond nog aan het begin van zijn carrière als zeekapitein en hoopte natuurlijk zijn succesvolle voorganger te evenaren. De 34 De stranding van de Wilhelmina Frederika bij Cas tricum bleef lange tijd onopgemerkt, zodat de red dingsboten van Wijk aan Zee en Egmond niet gealar meerd werden. Het dek van de bark was door de golven stuk geslagen. De tien bemanningsleden en vier passagiers brachten in doodsangst de hele nacht door op het voorste gedeelte van het schip. Ze kregen weer hoop toen in de vroege ochtend een schelpen visser op het strand verscheen. Ze schreeuwden om hulp. Wat er daarna gebeurde, stond uitgebreid in de Helderse en Nieuwedieper Courant. "Hij beantwoordde het noodgeschrei der schepelin gen en bede om hulp, met hen te berooven van dat gene, wat ze gemeend hadden met de boot te red den, die, ongelukkig reeds met goederen beladen, omsloeg. Te vergeefs riepen zij hem, op geringe afstand toe, dat ook zij Hollanders waren; doch, hij die zich niet ontzag zijne medemenschen in zulk een erbarmelijke staat te berooven, bekreunde er zich natuurlijk niet om, of zij landgenoten waren". Onvoorstelbaar dat de man zich niets van het hulp geroep aantrok, maar spullen afkomstig van het schip op zijn schelpenkar gooide en zich uit de voeten maakte. Alsof dat al niet erg genoeg was, doodde hij de hond van de kapitein: "Die bovendien zijn schand daad bezoedelde door het wreedaardig vermoorden van de hond des kapiteins, die zijn leven zwemmende gered hebbende, het goed zijns meesters bewaakte; men vond het trouwe dier met de kop letterlijk van de romp afge sneden". Redding Gelukkig werd de stranding ook gezien door mensen met meer mededogen met de slachtoffers. In de regio nale krant is het verloop van de redding beschreven. De Aquarel van een barkschip (1848).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2015 | | pagina 34