De stranding bij paal 45 van de bark Wilhelmina Frederika De terugreis uit Suriname van de 'Wilhelmina Frederika' eindigde op 17 september 1860 bij paal 45 op het strand van Castricum. Het was een van de 600 Nederlandse schepen op de grote vaart die in dat jaar, soms met man en muis, ten onder gingen. De bemanning van het gestrande schip en de passagiers, een weduwe met haar drie kinderen, werden door dappere mannen gered. De vrouw raakte al haar bezittingen kwijt maar er werd voor haar een grote inzamelingsactie gehouden. In contrast daarmee stond het gedrag van een Castricumse schelpenvisser tegenover de hulpe loze schipbreukelingen. Harlingen 1848 Het verhaal begint in Harlingen. Aan de Zui derhaven zijn sinds mensenheugenis sche pen gebouwd en gerepareerd. Tot aan de jaren tachtig van de negentiende eeuw vrijwel uitsluitend houten schepen. In opdracht van de rederij Barend Vis ser en Zoon werd hi 1847 op de werf Welgelegen van de gebroeders Alta de kiel gelegd voor een driemast bark, bestemd voor de vaart naar de "Indien'. Barken hadden drie mas ten, maar alleen de beide voorste hadden ra's en vierkante zeilen, de achterste een bezaan en een gaffel topzeil. Dit soort schepen had min der tuig en een kleinere bemanning nodig dan een voldriemastschip. De Groninger Courant berichtte plechtig dat op 3 juni 1848 in de voormiddag de tewaterlating van de Wilhelmina Frederika had plaatsgevonden. Het had de naam gekregen van prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie der Neder landen, kleindochter van koning Willem I, die later het landgoed Bakkum erfde. Wonderlijk toe val dat dit schip ter hoogte van dat landgoed zou stranden. den met levensmiddelen, de haven verlieten. Er brak oproer uit en het huis van de burgemeester, die ook graanhandelaar was, werd geplunderd. In de 19e eeuw waren de verschillen tus sen arm en rijk heel groot. Veel stedelingen waren afhankelijk van werkgelegenheid in de handelsvaart of de scheepsbouw. Op naam van de machtige rederij Barend Vis ser en Zoon stonden ruim 40 zeilschepen, barken, brikken, kofschepen en schoe ners. Het schip dat in 1848 aan de vloot werd toegevoegd, was een gekoperde driemastbark met een ruimte van 219 ton. Gekoperd wil zeggen dat het verder hou ten schip onder de waterlijn met koperen platen was bekleed. Het was een kostbare zaak, maar de bodem van een ongekoperd schip zou spoedig met een laag vuil, zee groen en schelpen zijn bedekt, wat ten koste ging van de snelheid. Handelsvaart in de 19e eeuw Het was een roerig jaar in de Friese stad. Door mislukte oogsten was de prijs voor graan en aardappels tot enorme hoogte gestegen en er was in Harlingen geen roggebrood, een belangrijk volksvoedsel, meer te krijgen. Toch was de bevolking dagelijks getuige van schepen die, volgela- Van 1848 tot 1859 was J.C. van der Veer de gezagvoerder en uit scheepsberichten in het Algemeen Handelsblad en het Surinaams Weekblad blijkt dat de bark geregeld tussen Suriname en Amsterdam voer met producten als suiker, rum en katoen. Tekening van een bark. Dit zeilschip heeft minimaal drie masten. Alle masten zijn vierkant getuigd, behalve de achterste bezaansmast. Prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie van Oranje Nassau (1841-1910) die onder de naam prinses Von Wied het Landgoed Bakkum erfde. 33

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2015 | | pagina 33