Castricum en Bakkum De Heerlijkheid Bakkum, lange tijd een zelf standig dorpje ten noorden van de Zeeweg, is door de graaf van Holland in 1431 in leen uitgegeven aan Jan van Egmond, de eerste ambachtsheer van Bakkum. De Heerlijkheid Castricum was in 1664 in bezit gekomen van de familie Geelvinck; Mr. Nicolaas Geelvinck kocht in 1749 de Heerlijk heid Bakkum van Abraham Perné, waarmee beide dorpen één ambachtsheer hadden. In 1764 gingen de rechten van de heerlijkheden Bakkum en Castricum over op zijn zoon Joan Geelvinck. De plaatselijke bevolking moest zich houden aan verscheidene voorschriften en verordenin gen, in die tijd keuren genoemd. De keuren werden vastgesteld door de ambachtsheer en de schout en schepenen van Castricum. Na de val van het Franse keizerrijk werd het bestuur her vormd, maar werden de agenten of dienaren van politie en veldwachters gehandhaafd. De 'Gendarmerie' werd ver vangen door de 'Marechaussee', die in oktober 1814 werd opgericht en burgerlijke en militaire taken vervulde. Vanaf 1818 kwam de zorg voor de algemene veiligheid in handen van het Openbaar Ministerie, dat een beroep kon doen op de politie, veldwachters en marechaussee. De functiebenaming van de schout werd in 1825 bij Koninklijk Besluit gewijzigd in burgemeester. In 1836 werd vastgelegd dat commissarissen en dienaren van politie voor de plaatselijke zorg ondergeschikt waren aan de burgemeester en wethouders, indirect onder de minister van Binnenlandse Zaken. De gerechtelijke zorg van de politieambtenaren viel onder het gezag van de minister van Justitie. In Alkmaar werd de rechtbank de arrondissementsrechtbank. Het keurboek van Castricum, gepubliceerd in 1769 door secretaris Leonard Tempelaar, bevat 68 keuren. Het boek opent met: "Wij, Mr. Joan Geelvinck, Vrijhere van Z. en NoordBaccum, Here van Castricum, etc. etc., doen kont een iegelijk dat wij gezien en gele zen hebbende, de Keuren en de Ordonnantiënetc. Er kwam in die tijd veel armoede voor en daardoor ook diefstal en stroperij. In de keuren vinden we dan ook terug De veldwachter, ook wel koddebeier (kodde=knuppel, beieren=zwaaien) genoemd, heeft in een dorp altijd een 'aparte' plaats ingenomen. Enerzijds werd hij gewaar deerd door de geboden bescherming, anderzijds stond hij niet in hoog aanzien. Hij had het niet zo druk en werd slecht betaald, waardoor hij allerlei neventaken uitvoerde. In het begin van de 20e eeuw trad een zekere professiona lisering in en verbeterde de beloning, al bleven de arbeids voorwaarden en werkomstandigheden problematisch. Belangenbehartiging door de versnippering van gemeen tepolitie en twee rijkspolitiekorpsen onder twee minis teries was een zeer moeilijke taak. De crisisjaren vanaf 1929 en de mobilisatie van het leger in verband met de oorlogsdreiging maakte het er niet eenvoudiger op om tot reorganisatie van de politie te komen. Door verdeeldheid over de aanpak was een oplossing ver weg. Het uit de vroege 17e eeuw daterende schilderij het Salomons Oordeel is vermoedelijk al 400jaar in bezit van de gemeente Castricum. Volgens overlevering hing het in het kantoor van de schout. Lieve Geelvinck, ambachtsheer van Castricum (1676-1743). 71

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2013 | | pagina 71