I
De aanleg van het 'Groot NoordHollandsch Kanaal' van Amsterdam naar Den Helder.
druk geweest zijn langs het nieuwe kanaal, want behalve
de duizenden poldergasten die met een spa, baggerbeugel
en kruiwagen hun zware werk deden, waren er tientallen
moddermolens en kettingmolens, aangedreven door hon
derden paarden, bezig met het uitdiepen of bemalen van
kanaalgedeelten en sluisputten.
De zeer vele kanaalarbeiders kwamen overal vandaan. Dat
bleek uit een lijst van 19 mensen die eind mei 1823 te Boe
kei terechtstonden wegens de moord op de meedogenloze
aannemer Gerrit Huyskens: vijf van hen kwamen uit Bel
gië, vier uit Duitsland, twee uit de Merwede-streek, vijf
uit Noord- en Zuid-Holland en drie elders uit Nederland.
In 1825 is het kanaal gereed. In 1829 woont Johann in Den
Helder zo blijkt uit de geboorte van zijn dochter Aaltje in
die plaats. We nemen aan dat Johann in Den Helder nog
gewerkt heeft aan het kanaal of aan de havens of sluizen.
Werkzaam bij het grote ontginningsproject in het
duingebied van Castricum
In 1824 zijn er vergevorderde plannen om het duinterrein
van Bakkum te ontwikkelen tot een volwaardig landgoed
met een landhuis, wegen en vaarten, boerderijen met land
bouwgronden en bospartijen voor houtkap, jacht en recre
atie. Het landgoed moet zichzelf kunnen bedruipen als
een rendabele landbouwonderneming en bovendien land
schappelijk mooi zijn. Het zwaartepunt wordt veeteelt.
Deze ontwikkelingen spelen zich af tijdens de regeerpe
riode van Koning Willem I, die groot voorstander is van
het uitvoeren van landontginningsprojecten, sterk betrok
ken is bij de economische ontwikkeling van ons land en
daarvoor initiatieven ontplooit. In 1829 geeft hij een Am
sterdamse makelaar opdracht om het duingebied, voor
namelijk gelegen onder Bakkum en ter grootte van ruim
1000 hectare, voor hem te kopen. Voor de uitvoering van
het ontginningsproject en het beheer van het zogenoemde
'Landgoed Bakkum' stelt de koning op 12 september 1829
een commissie in, bestaande uit drie commissarissen die
belast worden met de uitvoering.
De commissie gaat zeer voortvarend te werk. In 1830 worden
een opzichter en vele arbeiders in dienst genomen. Een arbei
der verdient 16 stuivers per dag. Aan de ontginning wordt in
dat jaar door 58 toen zogeheten aardwerkers gewerkt.
De geboorte van het vijfde kind van Johann Hohenstein in
1833 is in Castricum. Hij woont dan in het Koningsduin
en zal dus werkzaam zijn bij het ontginningsproject, even
als zijn zwager Jan Oostermeijer uit Ilpendam. In de peri
ode 1830 - 1836 worden meerdere boerderijen gebouwd,
onder andere Johanna's Hof, Van Lennepsoord, de Kroft-
woning en aan de Zeeweg ook het Commissarishuis. Ook
verschillende afwateringskanalen worden gegraven, duin
vlakten geëgaliseerd en vele bomen geplant. Op 29 juli
1839 brengt koning Willem I een bezoek aan Castricum
om zijn duinontginning te bezichtigen. Het project is dan
al enkele jaren gereed en inmiddels volop in bedrijf.
In Castricum gebleven als Hogenstijn
Na het gereedkomen van het ontginningsproject blijft Jo
hann Hohenstein in Castricum wonen. Zijn naam wordt
verder vernederlandst tot Hogenstijn. Bij zijn tweede
huwelijk in 1842 heet hij nog officieel Hohenstein, maar
hij tekent zelf al met J. Hogensteijn. Na 1840 komen we
hem in de burgerlijke stand bij huwelijken, geboorteaan
giften of als getuige bij huwelijken tegen met het beroep
arbeider, op latere leeftijd ook als winkelier en tapper. Hij
woont aan de Duinzijde. Bij de start van het bevolkingre
gister van Castricum in 1850 wordt hij ingeschreven als
Jan Hogensteijn (de oude) en zijn oudste zoon als Jan Ho
genstijn. De naam Hogenstijn was in Kennemerland een al
reeds eeuwen bestaande familienaam.
OVwlA\iu*i«iam«h ViVhtuiC
ïl DOI.ll II O HAK ID.
95