Op zoek naar de oorsprong van de naam Castricum Voor de naam Castricum is nog geen waterdich te verklaring gevonden. Meerderen hebben zich reeds eerder met dit onderwerp bezig gehouden. Een geheel nieuwe invalshoek is de oorsprong te zoeken in de Moezelstreek, waar de patroon heilige Castor werd geëerd in een periode dat er connecties waren van deze streek met Kennemer- land. De parochiekerk in Castricum zou gesticht zijn door de landheer Karei Martel, die vanuit zijn thuisland 'de Moezelstreek' een van zijn trouwe mannen met dit kerkelijk bezit heeft beloond. In deze gedachtegang is de oorspronkelijke naam Castorheem geëvolueerd tot Castricum. Verschillende verklaringen voor de naam Castricum Voor velen doet de naam Castricum wat mysterieus en la- tijns aan. Leden van de Werkgroep Oud-Castricum heb ben zich bij tijd en wijle bezig gehouden met de naam van het dorp. Van Deelen (1) citeert L. van Ollefen (2) die meende dat de naam afkomstig is van 'den Griekschen' Castor, dat is van Castor-hum, een huis waar deze Cas tor, in dit toen nog heidense land, als een god werd ver eerd. Verder noemt Van Deelen een brief uit 1858 van de Commissaris des Konings aan de burgemeester waarin hij inlichtingen vraagt, aangezien de naam van het dorp "zo verschillend wordt geschreven. De burgemeester Jan de Quack antwoordde dat hij daar niets van afwist: op zijn boers zei men Kasterkom.Hij vermeldt ook meerdere schrijfwijzen uit het verleden, die duidelijk ontleend zijn aan het archief van de vroegere abdij van Egmond. Vanaf 1644 schreef men 'Castricum'. Wil Steeman (3) wijst op een aantal voorheen gedane sug gesties, waarvan de meeste zo triviaal zijn dat we ze hier niet herhalen. Tevens oppert hij nog de mogelijkheid dat Castri cum afgeleid zou kunnen zijn van Gaast-rik-heem, rijk aan geestgrond. Taalkundig is er echter geen verband tussen gaast en cast. Karsten (4) stelt dat het eerste deel van de naam, het Latijnse castra, kamp betekent. Ook Steeman noemt castrum als legerplaats, kamp. Dat zo'n kamp in het vroegere Oer-IJ estuarium zou hebben gelegen, zo dicht bij het Romeinse fort en havens bij Velsen, is vrijwel uitgesloten (5). Ter gelegen heid van de millenniumwisseling schonk Simon Zuurbier opnieuw aandacht aan de dorpsnaam Castricum, die voor het eerst ongeveer 1000 jaar geleden in de geschreven bronnen van de abdij van Egmond voorkomt (6). Naamkundigen neigen het meest naar Castrik-heem als oorspronkelijke naam, die in elk geval een Frankische en geen Friese naam zou zijn. Door research wordt dit laat ste bevestigd. Boekenoogen (7) toont aan dat in Hollands 16 Noorderkwartier in de Frankische tijd een Fries dialect werd gesproken, gezien een aantal opvallende kenmerken en persoonsnamen die met Friese overeenkomen en alleen uit de Friese klankwetten zijn te verklaren. Hij gebruikte onder meer de grafelijkheidsrekeningen van Holland uit de 14e eeuw (8). Onder invloed van de kerk was toen ongeveer de helft van het namenbestand afkomstig van heiligen en bijbelse personen, maar in de 12e eeuw droegen priesters en leken nog Germaanse namen. Onder de Friese vond hij slechts een met de lettercombinatie Cast: 'Godilt Castards dochter' (8). In noordelijk Gallië werden de Gallo-Romein- se namen al snel verdrongen door Germaans-Frankische (9) die tot ver in de middeleeuwen dominant bleven, totdat het gewoonte werd doopnamen naar heiligen te noemen. Een Frankische naam bestond gewoonlijk uit twee elementen, elk met een eigen betekenis: Sigebert Schitterende (-bert), Zege (-sige) of de naam van Clovis' vader: Childerik Sterk (-rik) in de Strijd (-childe). Namen van twee gekop pelde Germaanse begrippen zijn ook bij Friese namen te vinden; Sibrand zege (sigi) en zwaard (-brand). Het ele ment cast- vindt hierbij echter geen enkele aansluiting. De naam Castricum verklaren uit een tweedelige Germaanse naam is blijkbaar geen begaanbare weg. De oorsprong van de parochie Castricum Eind 7e eeuw kreeg Pippijn de Middelste als Major Do mus de macht in handen in Francia Rinensiss, het Oost- Frankische rijk, toen Austrasië genoemd. Nadat Pippijn de eenheid in het Frankische Rijk had hersteld door het opstandige westelijke Neustrië te verslaan, heroverde hij Fresia Citerior, het Friese gebied ten zuiden van de Rijn, waartoe Brabant en Zeeland behoorden. Franken, die zich in het bezette gebied vestigden, en de inheemse adel bond hij aan zich door schenkingen van landerijen en verdub beling van hun weergeld. Deze 'homines Franci' vormden een betrouwbare heersende klasse. Pippijn stierfin 714 en werd opgevolgd door zijn natuurlijke zoon Karei Martel. Nadat in 719 ook de Friese koning Redbad was gestorven, benutte Karei de kans om heel westelijk Friesland te be zetten, mogelijk zelfs tot aan de Lauwers, het riviertje op de grens van Friesland en Groningen. De politiek van het belonen van loyale medestanders zette hij voort. Strate gisch gelegen koninklijke domeinen ontstonden er aan de zeegaten en riviermonden 10). Volgens een oorkonde, gegeven in de stad Trier, schonk Karei Martel de villa Adrichem aan Willibrord. De in houd van deze oorkonde was meer dan driehonderd jaar later nog bekend bij Thiofried, abt van Willibrords kloos ter te Echternach (1083-1110). In een tweede oorkonde schonk Karei Martelde kerk gebouwd in de villa Felison aan Echternach (11). Deze abdij lag in het thuisland van de Pippiniden. Koene c.s. (12) wijden een uitgebreide be-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2012 | | pagina 18