Q
De geschiedenis van de Dorpsstraat en zijn bewoners (deel 8)
In 1820 vonden aanbestedingen plaats voor de verbre
ding en bestrating van de rijksweg tussen Alkmaar en
Beverwijk. Het gedeelte dat nu Dorpsstraat wordt ge
noemd, is de eerste verharde weg in Castricum. In ze
ven delen hebben we tot nu toe de bewoningsgeschie-
denis van deze straat behandeld. In de laatste twee arti
kelen bespraken we de panden tussen de Burgemeester
Mooijstraat en Torenstraat. In dit artikel vervolgen we
onze weg met de geschiedenis van de panden gelegen
tussen de Torenstraat en de Korte Cieweg.
Kadasterkaarten uit 1822 en 1930 tonen de toenmalige
bebouwing tussen de huidige Torenstraat en de Korte
Ciewegdie in dit artikel ter sprake komt.
Kerkzicht
De vroegst bekende bebouwing op het te bespreken ge
deelte van de Dorpsstraat is te zien op de kadasterkaart
uit 1822. Vrijwel ter hoogte van de dorpskerk ligt een
langgerekt geheel, waarvan in 1826 bij een verkoop de
omschrijving luidde: "een zomer- en winterbuitenbedrijf
bestaande in een hecht, sterk en wel betimmerd dubbel
huis en erve genaamd Kerkzigt, voorzien van vele kamers
en verschillende gemakken met eenen stal voor twee paar
den, wagenhuis en hooizolder, benevens een grote tuin
beplant met weldragende vruchtbomen, bosch en heester
gewassen genaamd de Hofstee van Bakkerstuin, alles aan
elkaar staande en liggende in de Kerkbuurt van Castri
cum Het ging voor Castricumse begrippen duidelijk om
een voornaam bouwwerk.
Uit kadastrale gegevens kunnen we omvang van Kerkzicht
(toen nog gespeld als Kerkzigt) afleiden. Het gebouw met
de bijbehorende percelen had een totale oppervlakte van
7490m2. Het grondgebied had langs de Dorpsstraat een
breedte van ongeveer 60m en langs de Torenstraat liep het
door tot aan de Korte Cieweg. Achter het huis lag een tuin
van 3650m2 en een boomgaard van 680m2; deze werden
langs de Torenstraat en de Korte Cieweg omgeven door
een strook van ongeveer tien meter bos.
Mr. Joachim Nuhout van der Veen, sinds 1794 schout van
Castricum en Bakkum, liet Kerkzicht omstreeks 1798
bouwen op een stuk land langs de huidige Dorpsstraat,
vanaf de Torenstraat tot aan de Korte Cieweg, dat hij in
juni 1797 had gekocht. Aanvankelijk woonde
hij volgens de traditie als schout in het zogehe
ten Knophuis, een nog bestaande hoeve aan de
Overtoom, maar na de bouw van Kerkzicht nam
hij daar zijn intrek.
In 1795 werd ons land bezet door Franse troe
pen en voltrok zich de Bataafse Revolutie.
Nuhout van der Veen ontpopte zich vanaf het
begin niet alleen plaatselijk als een vurig pa
triot, maar ging ook deel uitmaken van het
landelijk bestuur. In 1809 verhuisde hij naar
Alkmaar, waar hij verschillende bestuurs
functies bekleedde. Pas in mei 1826 verkocht
hij Kerkzicht bij openbare verkoop voor 3000
gulden aan de 26-jarige Johannes Velleur, een
koopman te Castricum. De naam suggereert een
Franse afkomst, maar daar hebben we verder
geen bijzonderheden over kunnen vinden. Hij
was getrouwd met Anna Eenhuijs en bewoonde
Kerkzicht wellicht al voordat hij het kocht. Fi
nancieel ging het hem niet voor de wind, want schulden
aan een firma in Alkmaar noodzaakten hem reeds in 1827
tot de openbare verkoop van het pand. Koper was Bartho-
lomeus Nicolaas Rommel, logementhouder te Castricum,
die 3050 gulden betaalde.
De oorspronkelijk uit Duitsland afkomstige familie Rom
mel speelt in de geschiedenis van Castricum, zeker wat
grond- en huizenbezit betreft, een belangrijke rol en dat
geldt ook voor deze Bartholomeus Rommel, de overgroot
vader van de later in Castricum zeer bekend geworden ka
pitein Albert Rommel. Hij vestigde zich omstreeks 1815
vanuit Amsterdam in Castricum, in welk jaar hij door zijn
huwelijk met Johanna Te Ivoren in het bezit kwam van De
Rustende Jager. In de loop der jaren kocht hij veel huizen
en land in Castricum, waaronder dus Kerkzicht, dat lange
tijd in het bezit bleef van de familie. Bartholomeus Rom
mel verhuurde Kerkzicht aanvankelijk aan Ernst Willem
Fabritius, rustend predikant te Castricum en Pieter Kieft,
burgemeester van Castricum, maar in het voorjaar van
1833 ging hij er zelf wonen, nadat hij De Rustende Ja
ger had verpacht. Hij kwam in 1846 te overlijden. Zijn
bezittingen werden geërfd door zijn enige zoon Johannes
67