den. De Staat had een overeenkomst gesloten met
de toenmalige eigenaresse jonkvrouw Deutz van
Assendelft die inhield dat voor de aanleg van de
spoorlijn van Alkmaar naar Amsterdam gedurende
15 jaren kosteloos het zand uit de duinen mocht
worden gegraven. Toch was dat niet de hoofdreden
voor de bijzondere boog om Castricum. Het had te
maken met een voorziene aftakking van Castricum
via de zeesluizen bij IJmuiden naar Haarlem. Toen
de sluizen dicht bij de kust werden geprojecteerd,
kon de spoorweg er toch niet overheen geleid wor
den en werd het dichterbij gelegen Uitgeest geko
zen voor de vertakking naar Haarlem en de Zaan
streek. In het 16e jaarboek (1993) is de komst van
het spoor uitgebreid beschreven.
De duinen liepen in oostelijke richting door tot aan
de tegenwoordige Mient. Daar werden ze het eerst
afgegraven en daarna volgden andere delen van de
'Voorbergen', zoals de duinen werden genoemd die
tussen de 'Papenberg' en de 'Goudsbergen' (terrein
Duin en Bosch) lagen. Zo ontstond het gebied dat
de Zanderij wordt genoemd. Op een kaart van de
afgravingen staat dat voor de diepte van de afgra
ving de drempel van de buitendeur van de wacht
kamer van het stationsgebouw werd aangehouden.
Het ging vaak op het oog en na de oorlog zijn van
te hoog liggende tuingrond nog de nodige kubieke
meters verder afgegraven. Aangetrokken door de
werkgelegenheid die de afzandingen boden, zijn na
1865 steeds meer mensen in De Duinkant gaan wo
nen. De spoorlijn betekende dat De Duinkant nog
meer een dorpje op zichzelf werd.
De kleinzoon van Teeuw, Theo (1934), vertelde dat zijn
vader Gijs het ook niet makkelijk heeft gehad. Bij zijn hu
welijk met Margaretha van Duin was het hem nog gelukt
om een van de eerste in 1919 gebouwde huurwo
ningen van woningbouwvereniging Sint Jozef aan
de Mient te bemachtigen. Door werkeloosheid kon
hij de huur niet meer opbrengen en het gezin ver
huisde in 1933 naar de ziekenbarak in het verlengde
van de Kramersweg, waarvoor je een rijksdaalder
in de week betaalde. Het uit 1914 daterende stenen
gebouw stond officieel aan de Oude Schulpweg en
de plaats zou tegenwoordig op het terrein van de in
1955 in gebruik genomen begraafplaats Onderlangs
moeten worden gezocht. Het dankte zijn naam aan
het doel waarvoor het gebouwd was: het isoleren van
lijders aan besmettelijke ziekten. De provincie had
de, vanwege de kosten, tegenstribbelende gemeente
gemaand te voldoen aan de wettelijke verplichting
om zo'n voorziening te hebben. Toen bleek dat er
geen gebruik van gemaakt werd, vond de gemeente
het zonde om het gebouw leeg te laten staan.
Theo vertelt: "Wij woonden in het voorste deel van
de ziekenbarak. Het eerste raam was een slaapka
mer en daar sliepen mijn vader en moeder; de vol
gende twee ramen waren van de woonkamer en wij
sliepen boven op zolder. We waren met vier jongens
10
en twee meiden. De WC, een zwart
geteerd hokje, was buiten. De jon
gens moesten buiten plassen tegen
een schot aan.
We hebben ook nog pensiongas
ten gehad. Dan moesten wij het
huis uit en slapen en eten in een
schuur die tegen de ziekenbarak
was gebouwd. De gasten hadden
de woon- en slaapkamer beneden
en de zolder.
Dat we zo dicht bij de duinen woon
den, kwam mijn vader wel goed uit,
want hij stroopte veel. Mijn oudste
zuster ging wel eens mee en dan moest zij de carbidlamp
vasthouden en kon hij een fazant uit de boom jagen. Op de
Kramersweg woonde Weenk, die dacht dat hij jachtopzie
ner was, maar dat was hij helemaal niet. Hij was gewoon
huisknecht bij de familie Gevers. Vader was kameraad met
Piet Wulp, zoon van jachtopziener Freek Wulp. Mijn vader
zei: "Piet er zit een koppel fazanten in de boom tegenover
Weenk zijn huis. Hoe krijgen we die vent weg.
Piet wist er wel wat op. Die haalde een grote jute zak
uit de schuur die hij flink nat maakte in de waterput. Bij
Weenk gooiden ze de zak over de stroomdraden en het
licht ging uit. Geen vijf minuten later vertrok Weenk naar
elektricien Henk van Amersfoort om de storing te melden.
Hij was nog niet bij de spoorbomen of de eerste fazanten
legden het loodje.
Mijn vader had vaak geen werk en dan kwam ie jonker
Gevers wel eens tegen. Die zei dan: "Gijs, we gaan een
bak koffie bij je thuis halen. Als ie vertrokken was, kon
je er vergif op innemen, dan lag er altijd een knaak onder
het schoteltje.
De ziekenbarak stond wat hoger door de afgraving van het
omringende land. Het terrein ervoor - nu de begraafplaats
- noemden ze 'de Onderkant'.
Ir m
-t
Theo van der Himst (1934).
PA
De ziekenbarak die aan het einde van de Kramersweg stond, bij de aftakking van
de Oude Schulpweg, werd in 1914 gebouwd.