hebben kunnen dragen. Het is dus goed mogelijk dat de kerk door locale elite is gesticht, vermoedelijk in de ge vorderde 11e eeuw. Voor de bouw van de Castricumse kerk is gebruik gemaakt van tufsteen afkomstig van de oe vers van het Lachermeer in Duitsland, genoemd Laacher See bij Andernach in de Eifel. Het tufsteen zal getrans porteerd zijn over de Vecht, het IJ en via restgeulen in de Oer-IJ delta zo dicht mogelijk bij de bouwlocatie gebracht zijn. Het tufsteen zal daarna op vrachtkarren overgeladen moeten zijn om het bouwmateriaal naar de bouwplaats te brengen. Al met al moest er een forse inspanning geleverd worden om de kerk te kunnen bouwen. Vele jaren later, na het bezoek van Holwerda aan Castri- cum, zijn er tijdens de professionele opgraving Castricum- Oosterbuurt in 1995-96 tufsteenbrokken gevonden. In het opgravingsverslag wordt er melding van gemaakt dat er diverse soorten natuursteen, waaronder tufsteen, over het gehele opgravingsterrein gevonden is, zowel in de Ro meinse tijd als in de vroegmiddeleeuwse context. Dit ma teriaal is vooral aangetroffen in sloten, greppels en grote rechthoekige kuilen. Het wordt opmerkelijk genoemd dat de greppels uit de Romeinse tijd het meeste tufsteen bevat ten. Een veronderstelling is dat voor de bouw van de Sint- Pancratiuskerk bouwmaterialen (van gesloopte Romeinse bouwwerken) van elders naar hier zijn aangevoerd. Resten van dit in de middeleeuwen aangevoerde materiaal zouden nagezakt kunnen zijn in de slappe vulling van de greppels en kuilen uit de Romeinse tijd. Tufsteendeskundige van TNO, Timo Nijland, die op 21 mei 2008 een bezoek heeft gebracht aan de Castricumse dorpskerk en tufsteen vanuit de opgraving heeft bekeken, vond echter het tufsteen uit de Oosterbuurt anders dan dat van de kerk. Hij zag het niet als een bewijs dat er in de Oosterbuurt een aanvoerplaats van tufsteen voor de bouw van de kerk is geweest. Overi gens deed zich bij zijn onderzoek de vraag voor hoeveel tufsteen van de eerste bouwfase nog in de buitenmuur van de kerk aanwezig is. Tijdens de restauratie in 1953-1955 is zeer veel 'nieuw' tufsteen toegepast. Omdat er in het gebied Cronenburg geen enkel stukje tufsteen is gevonden, kan het tufsteen ook niet van het huis Castricum afkomstig zijn. Voor de theorie van Kra mer over de Romeinse oorsprong van Castricum zijn nog steeds geen bewijzen gevonden. Matthijs Kramer, Castricums eerste geschiedschrijver Aan het verleden van Castricum werd in de vorige eeuw nog maar weinig aandacht besteed. Aan zijn huwelijk met de dochter van burgemeester Mooij hebben we te danken dat Matthijs Kramer de eerste Castricumse geschiedschrij ver is geworden. Zijn in romantische stijl geschreven boek over de Slag bij Castricum in 1799 en het artikel over de intrede in Castricum van de Bataafse Republiek in 1795 zijn nog steeds zeer lezenswaardig. Zijn theorie over de ontstaansgeschiedenis en de loop van het Oer-IJ is bijna 100 jaar later bevestigd. De vragen die hij opriep rond de aanwezigheid van tufsteen, waren zeker in zijn tijd vol komen terecht. Hij had een veelzijdige belangstelling en slaagde erin zijn kennis op een heel toegankelijke manier over te brengen. 76 Matthijs Kramer kunnen we typeren als een schrijvende onderzoeker met grote belangstelling voor Castricums cultuurhistorisch erfgoed, die we dankbaar mogen zijn voor hetgeen hij heeft nagelaten. Ernst Mooij Bronnen: Acker Stratingh, G., Aloude staat en geschiedenis des vaderlands. Deel 1, Groningen 1847. Arkel, G. van en A.W. Weisman, Noord-Hollandsche oudheden, Tweede stuk, eerste gedeelte: Kennemerland, Amsterdam 1894. (het geheel in 7 delen, Amsterdam 1891-1905). Bloemers, J.H.F. e.a., Voeten in de aarde, Amsterdam 1993. Bloys van Treslong Prins, P.C. en J. Belonje, Genealogische en he raldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Noord-Holland, deel 2, Utrecht 1928. Brongers, J.A., Holwerda, Jan Hendrik (1873-1951), Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 1, 's Gravenhage 1979. Eickhoff, Martijn, De naam is ook al zoo echt Romeinsch, Meester Kramer en de mythe van het Romeinse Castricum, Historisch Tijdschrift Holland, nummer 3, jaargang 2003. Groesbeek, mr. J.W., Middeleeuwse kastelen van Noord-Holland, 1981. Hagers, J-K.A. en Sier, M. M., Castricum-Oosterbuurt, bewonings- sporen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen, ROB, Amersfoort 1999. Hofdijk, W.J., Ons voorgeslacht, in zijn dagelijksch leven geschil derd, deel II, 2e druk, Leiden 1874. Holwerda, J.H., correspondentie met Kramer 1929-1931. Jongh, J.W. de en Poelje, A.G. van, Uit vroeger eeuwen, 1915. Kempen, Paul van, en Hom, Caroline, Verborgen kastelen in zicht, RA AP Archeologisch Adviesbureau B.V., Amsterdam, 2005 Kol, Ir. J., De parochiekerk Sint Pancratius tot aan de reformatie, 15e jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1992 Kramer, M., Heeft te Castricum een Romeinsch kasteel gestaan?, Noord-Hollandsch Dagblad 10 juni 1926. Kramer, M., correspondentie met Holwerda 1929-1931. Kramer, M., De Veldslag bij Castricum in 1799, tekst ontleend aan het schutblad. Kramer, T. (kleinzoon van M. Kramer) aanvullende informatie. Leth, A. en H. de, Het Zegenpralent Kennemerlant, heruitgave Kru- seman's Uitgeversmaatschappij n.v. 's Gravenhage 1966. Numan, A,M., Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middel eeuwen, ca. 720-1200, Walburg Pers Zutphen, 2005. Ottema, J.G., Den loop der rivieren door het land der Friezen en Batavieren, De Vrije Fries, Mengelingen van het Friesch Ge nootschap, deel 4, Leeuwarden 1846. Reder, W.J., De St. Pancratiuskerk te Castricum, le jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum 1978. Soonius, C.M., en Schutte, I.A., RAAP-Rapport 219, gemeente Castricum, Archeologisch onderzoek kasteel Cronenburg, Am sterdam, 1996 Weenen, J.C., Kasteel Kronenburg, 2e jaarboekje Werkgroep Oud- Castricum, 1979. Zuurbier, S.P.A., De herkomst van de naam Castricum, 23e jaar boekje Werkgroep Oud-Castricum, 2000.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 2008 | | pagina 78